Alleen thuis

Het is weer tijd voor het jaarlijkse Van Os Kerstverhaal. Dit jaar gaan we terug naar een traumatische gebeurtenis uit mijn vroege jeugd.
Mijn ouders hadden besloten de zenuwslopende kerstige ellende te ontlopen door met de Renault 4 naar Zuid-Frankrijk te rijden. Ter hoogte van Clermont Ferrand riep mijn moeder opeens: ‘Grote god, we zijn baby Joortje vergeten!’
Mijn vader zei: ‘Ja hallo, we zijn nu al halverwege. In het volgende dorp bellen we gewoon de buren om hem uit de box te halen.’
Toen mijn ouders na drie weken Saintes-Maries-de-la-Mer weer thuiskwamen werden ze opgewacht door de Vughtse politiecommissaris en een psycholoog van Jeugdzorg. Of ze even mee naar het bureau wilden komen.
Daar bleek baby Joortje met box en al in de isoleercel te zijn gezet.
‘Wij maken ons ernstige zorgen om zijn mentale gesteldheid,’ zei de psycholoog.
‘Hoezo?’ vroeg mijn moeder.
‘Het gaat om uw buren,’ zei de commissaris. ‘Ze liggen in het ziekenhuis.’
‘Christus. Wat is er dan gebeurd?’ zei mijn vader.
‘Ze kwamen hem uit de box halen,’ zei de commissaris. ‘Maar baby Joortje dacht blijkbaar dat het inbrekers waren, want hij heeft overal dodelijke vallen gezet. Hij heeft ze in de edele delen geschoten met een luchtdrukgeweer, een gloeiend heet strijkijzer op hun kop laten vallen, spijkers op de trap gelegd, met verfblikken gesmeten en ze met een vlammenwerper bewerkt. We hebben hem voor onze eigen veiligheid achter tralies moeten zetten!’
‘Vlammenwerper!’ gilde mijn moeder.
‘Ik zei toch dat ie te veel televisie kijkt?’ brulde mijn vader. ‘Het is niet te hopen dat hij later romanschrijver wil worden met die fantasie van hem.’

Update

Ik ben net terug uit het hospitaal. Hier volgt het verslag van de dienstdoende arts.
‘Meneer van Os, – mag ik meneer zeggen? – u hebt geen gebroken beenderen. Toen we uw dartele kop zagen hebben we u meteen even getest op herpes en syfilis, maar vreemd genoeg bent u vrij van venerische aandoeningen, waarmee de vraag waarom u zo’n asgrauwe wellustige tronie bezit nog niet is beantwoord. Wel heeft u uw enkelbanden gescheurd. U kunt dus niet lopen of dingen doen, maar het voordeel is weer dat u nu genoeg tijd heeft om met gruwelijke pijn op de bank te zitten.’

Tijd genoeg

De nachtelijke hemel is een wonder dat zich zó vaak voordoet dat we vergeten dat het een wonder is.
Over het heelal zijn allerlei bizarre feiten op te lepelen. Een neutronenster draait 600 keer per seconde om zijn eigen as. Een dag op Venus duurt een jaar. En 99,999999999999999999999999 procent van de ruimte bestaat uit stilte, en dat is zo’n huiveringwekkende meerderheid dat het een mirakel is dat geluid überhaupt bestaat.
Het universum ontstond door de Oerknal, een kosmische explosie. Maar: het universum heeft geen centrum. De Oerknal was dus een ontploffing waarvan de omtrek overal is en het middelpunt nergens.
Maar wat ik me, liggend op straat, vooral realiseer is dat we, op elke onbewolkte nacht, een onbelemmerd zicht hebben op de oneindigheid van de kosmos. Boven ons hoofd dwarrelt een bespottelijk dun laagje ether, en dan is er het Grote Niks.
Er is niets, geen bescherming, geen glas, geen muur, geen metaal, tussen ons en de angstaanjagende, ijzingwekkende, zielsverlammende uitgestrektheid van het heelal. Denkt u zich dat eens in! Wie zijn hand naar de hemel uitstrekt raakt de onmetelijkheid met zijn vingertoppen.
Een voorbijbrommerend puberventje komt de stilte verbreken en als hij me ziet stopt hij.
‘Gaat het, meneer?’
‘Ja hoor’ zeg ik.
‘Zal ik een ambulance bellen?’
Ik denk na.
‘Dat lijkt me wat overdreven,’ zeg ik. ‘Maar als je me even naar huis zou kunnen brengen.’
Het puberventje trekt me overeind, zet me achterop en samen knorren we door de nachtelijke woonwijk. ‘Hier is het,’ zeg ik, en het aardige nozempje helpt me naar de voordeur.
Nu, een dag later, maak ik de schade op.
Mijn enkel is waarschijnlijk niet gebroken, maar een gescheurde enkelband lijkt me wel het minste. Nog altijd snap ik niet hoe het heeft kunnen gebeuren. Ik was onderweg naar huis en ineens klapte ik dubbel.
Één voordeel: ik heb voorlopig meer dan genoeg tijd om na te denken over de raadselen der schepping.
En als de assistenten over tien minuten klaar zijn met hun lunchpauze bel ik de huisarts nog even terug. ?

Viswinkel

Er zit hier een kat voor de viswinkel.
‘Dat is een uitvreter,’ zegt de eigenaar. ‘Loopt de hele dag de benadeelde vagebond uit te hangen. Iedereen die naar buiten komt geeft hem wat. Maar hij woont gewoon om de hoek, die oplichter.’
En terwijl ik naar buiten loop denk ik: Joortje, jij bent eigenlijk geen haar beter.

Wereld Vreemd

‘Wat een rare tijd hè?’ roept iedereen de hele dag.
Veel mensen irriteren zich eigen daaraan. Ik niet. Ik vind het wel prettig. Waarom? Omdat voor zo’n teisterend wereldvreemde eend als ik álle tijden raar zijn.
Ik (pseudoschrijver, charlatan, bedrijfssjamaan) begeef mij in de regel stoethaspelend over de werkvloer des levens.
Leden van mijn inner circle, hiervan op de hoogte, vragen mij vaak hoe ik mij als notoire onnozelaar staande houd in de onverbiddelijk voortrazende gemeenschap der volkeren. Mijn antwoord is dat ik doe alsof ik alles snap en overal bijhoor.
Ik ervaar het leven een beetje als een voetbalwedstrijd die iedereen gezien heeft behalve ik. Het is dan zaak om de volgende dag op het schoolplein te beweren dat je hem nauwgezet hebt gevolgd, bijvoorbeeld door dingen te roepen als: ‘Die lijnrechter is blind,’ of ‘Tonnie Taument zat goed in het spel.’ Er is altijd wel een voetballer die Tonnie Taument heet dus je zit sowieso goed.
Toch blijft het een zenuwslopende bezigheid, dat veinzen. En soms val je gewoon met je funky ass door de mand.
Als ik, zoals nu bijvoorbeeld, ergens vroeg wezen moet en al die bedrijvige ochtendmensen zie rondstuiven, dan voel ik me weer een buitenaardse bedrieger: iemand die maar doet alsof hij een mens is.
Ik herinner me een baantje als postsorteerder, lang geleden, waarbij floormanager Fred (het type dat de hele dag pompompom- en lalala-neuriënd door het pand stiefelt) mij (om half zes in de ochtend van mijn eerste werkdag) tegemoet liep en mij (uit zijn voegen knarsend van jovialiteit) vroeg of ik ‘er zin in had’.
Op zo’n moment meende ik het leven te begrijpen. Ik redeneerde: post sorteren is kut. Zes euro per uur is kut. Half zes in de ochtend is kut. Ipso facto: Fred is ironisch.
Ha, dacht ik dan. Een ander ironisch mens. Een vakbroeder!
Ik meende met Fred een moment van diepe verstandhouding te delen. Zo van: ‘Het is ellendig maar we slaan ons erdoorheen.’
‘Ik heb er KEI veel zin in, Fred!’ riep ik dan gutsend van sarcasme uit.
Dat bleek een vergissing. De verwilderde frons op Fred z’n gelaat deed mij vermoeden dat ie het méénde.
Fred denkt echt dat ik er zin in heb. In post sorteren. Voor zes euro per uur. Om half zes in de ochtend.
Dat niet alleen. Op de werkvloer des levens sterft het van de mensen die er zin in hebben. In post sorteren. In alles. Mensen die niet veinzen. Mensen die zich thuisvoelen. Mensen die de voetbalwedstrijd nauwgezet hebben gevolgd.
En dan denk ik: Wereld, jij en ik zullen elkaar nooit begrijpen.
Dus! Laat de tijd maar flink raar zijn, mensen. Laat hem kolken, bruisen, spetteren van raarte.
Laat de tijd mijn onvermogen maar verbloemen met schuimkragende vloedgolven van vreemdheid!

Laat politici met rust

Het hiervolgende relaas is voor de verandering volkomen waar.
In 1999, tijdens een verblijf in Jeruzalem, bracht ik een bezoek aan de kerstviering in Bethlehem. Het was reuzegezellig, ware het niet dat de viering eveneens werd bijgewoond door Yasser Arafat. Nou, dat hebben we geweten. De festiviteiten werden overschaduwd door de zichtbare aanwezigheid van Palestijnse scherpschutters, wiens rode lasers omineus over muren en daken kropen.
Ik durfde geen onverwachte bewegingen te maken uit angst meteen te worden neergekogeld.
In 2005 probeerde ik in Londen nietsvermoedend een menigte te doorkruisen toen ik prompt staande werd gehouden door de politie. Voor ik goed en wel in de gaten had wat er gebeurde werd ik gefouilleerd en door een metaaldetector geloodst. Wat bleek: ik was terechtgekomen in de Britse dodenherdenking, en op steenworp afstand was de voltallige koninklijke familie bezig een krans te leggen.
Ik durfde geen onverwachte bewegingen te maken uit angst meteen te worden neergekogeld.
Een paar maanden geleden wilde ik bij station Den Bosch een gezellig glaasje muider schipperbitter gaan drinken. Ik lette niet goed op en raakte met mijn tas een menneke dat nietsvermoedend op het terras van de zon zat te genieten. De zonnebril vloog van zijnen kop en klaterde op de grond.
‘Neem mij niet kwalijk,’ zei ik terwijl ik de bril opraapte.
‘Geen probleem,’ zei het vriendelijke menneke.
Toen ik verder liep hoorde ik een toesnellende ober zeggen: ‘Alles goed, meneer Rutte?’
Ik draaide mij om en ja hoor.
Vriendjes!
Wij leven in een land waarin wij de minister-president ongestraft de bril van de snuit kunnen meppen.
Zonder te worden tegengehouden. Zonder te worden opgepakt. Zonder te worden neergekogeld.
Zullen wij dat met z’n allen zo houden ja?
Bedreig geen op straat lopende staatsdienaren.
Ik dank u voor uw tijd.

Joris Langkous

Laatst kwam ik een ex van vroeger tegen en weet u wat ze zei? Ze zei: ‘Joortje, eigenlijk ben jij gewoon een nihilistische Pippi Langkous.’
Dus ik zeg: Wat de fuk, dude!
Maar toen ik er een nachtje over geslapen had dacht ik: ze heeft ook eigenlijk wel gelijk. Zo voel ik me soms precies, als een Pippi Langkous die is opgegroeid en aan de drugs geraakt. Ik ben weliswaar niet aan de drugs maar het had zomaar gekund.
Ik zie dat trouwens best voor me. Een oudere Pippi, compleet fucked up en gedesillusioneerd en depressief: eerst raakt ze Villa Kakelbont kwijt aan de staat wegens achterstallige erfbelasting, dan gaat die schimmel dood aan een paardenziekte, of dat paard aan een schimmelziekte, en ik weet niet hoe oud apen worden maar meneer Nilsson zal vast ook wel gauw de pijp uit zijn dus die krijgt een naamloos grafje aan de kant van de weg, Tommy gaat bedrijfskunde studeren in Strontheim of weet ik veel waar, Annika is zo’n domme koe, die mag de tiepmiep gaan uithangen bij importbedrijf Köntjelick, nou dan heb je nog die dode moeder en afwezige vader, dus tegen de tijd dat Pippi twintig is zal ze het vertrouwen in de mensheid wel zo grondig verloren hebben dat ze zich op een tweekamerappartement in Stockholm helemaal suf zit te blowen.
De verhuurder schrijft: ‘Geachte mevrouw Langkous, wij hebben uw verzoek om de huur te voldoen met goudstukken uit een piratenschat in goede orde ontvangen. Bij deze moeten wij u helaas laten weten dat wij van wooncorporatie Knäckebröd uitsluitend elektronische betalingen accepteren. Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, et cetera.’ Nou, dan zit Pippi mooi in de shit, want ze kan moeilijk tegen de fiscus zeggen dat het goud afkomstig is van haar vader de negerkoning, die in Taka-Tukaland de inheemse bevolking heeft uitgemolken.
Afijn, Pippi moet dus een manier vinden om al dat goud wit te wassen. Maar weet dat wereldvreemde kind veel hoe dat moet. Via via kent ze wel iemand, maar die is een beetje schimmig, en als ze op een avond ook nog het slachtoffer wordt van een ripdeal en bijna in de poeperd wordt genomen ziet ze er maar helemaal vanaf. Dus daar gaat Pippi, nooit naar school geweest, nooit een vak geleerd, met lood in de kousen naar het uitzendbureau. ‘Heb je ervaring in sales en acquisitie?’ vragen ze daar. ‘Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk wel dat ik het kan,’ lacht Pippi. Er valt even een ongemakkelijke stilte, waarna de recruiter zegt: ‘Ja ha ha leuk, maar even serieus, heb je ergens ervaring in zodat ik je aan een werkgever kan voorstellen?’
Nou, je begrijpt het al, Pippi kan alleen nog aan de slag bij een callcenter waar ze onwelwillende slachtoffers een Ziggo-abonnement in de maag proberen te splitsen. En daar zit ze dan, arm feeëriek meisje, zielig naïef eenzaam poppetje, met een headsetje op in een kantoortuin. Ze dacht dat haar hele leven een sprookjesbestaan zou zijn, dat ze eeuwig de recalcitrante aap kon blijven uithangen, maar pats boem daar slaat haar elfenbreintje te pletter op de meedogenloze kilte der prozaïsche werkelijkheid.
Ja Pippi, nu zit je ineens in een wereld waarin het onbeteugeld knagen aan tyfusgrote lolly’s leidt tot hyperglykemie en diabetische coma. Een wereld waarin je een afschuwelijke doodsklap maakt als je vijfhoog uit een raam springt. Een wereld zonder trollen en piraten en waternimfen en gratis slagroomtaarten. Dan kun je wel op je zesenvijftigste naar het Magic Mystery Festival in Heeswijk-Dinther gaan, verkleed als Arwen uit Lord of the Rings, maar de realiteit, daar valt niet tegenop te cosplayen.
Om een lang verhaal kort te maken: Pippi krijgt, als ervaringsdeskundige, een baan bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dan moet ze als een Tante Pastellia langs de deuren om ontaarde kinderen uit de ouderlijke macht te zetten en naar het kindertehuis te slepen. En reken maar dat de ironie haar niet ontgaat! Als ze om half zeven ’s ochtends haar meurende nest wordt uitgewekkerd denkt ze: Kanker! Hoe heeft het in godsnaam zo ver kunnen komen?
Uiteindelijk zegt ze: Fuck alles.
Dus: een nihilistische Pippi Langkous.
Afijn, zoiets maar dan met mij in plaats van Pippi Langkous.

Hoe praatjes in de wereld komen

Wijlen Bob den Uyl schreef dat men soms in een fractie van een seconde een uiterst klein deel van een reeks gebeurtenissen ziet die samen een volstrekt begrijpelijk en logisch verband vertonen.
Zou men deze reeks in zijn geheel kunnen overzien, dan was er geen sprake van onbegrip en verbazing, maar juist doordat onze observatie zich door omstandigheden beperkt tot een geisoleerd fragment, kan het waargenomene leiden tot kwalijke en misleidende praatjes.
In dit kader wil ik even toelichten wat mij heden deze middag overkwam.
Ik bezoek een keurig etablissement in de Eindhovense negorij en na het drinken van een opkikker loop ik het toilet binnen. Daar staat een oud mannetje driftig aan zijn broek te rukken.
‘Ik krijg mijn riem niet los,’ zegt hij treurig.
Het menneke heeft iets alzheimerigs. Hij kijkt met ontredderde ogen om zich heen.
‘Nou, das niet zo fraai,’ zeg ik.
Hij trekt en puft. Zijn riem zit te strak. De broek zit ongeveer onder zijn oksels en hij heeft geen kracht in zijn spichtige armen.
‘Kan ik iemand voor u roepen?’ vraag ik.
Ach wat kijkt hij ontheemd, het mannetje! Hij lijkt de vraag niet eens te begrijpen.
‘Ik krijg mijn riem niet los,’ herhaalt hij.
We kijken elkaar aan en er ontstaat iets van een patstelling. Ik kan hem moeilijk opzij duwen en naar het enige urinoir marcheren.
Ik denk heel diep na.
Kom op Van Os, zeg ik bij m’n eigen, je hele familie zit in de geriatrische zorg, jij kunt best één keer iets goeds doen voor de minderbedeelde medemens.
‘Goed,’ zeg ik. ‘Ik help wel even.’
‘Dank u,’ zegt het mannetje opgelucht.
Geen beweging in te krijgen. Die godvergeten riem hebben ze in het tehuis zeker vastgelijmd.
‘Hij zit goed vast,’ zeg ik.
Ik trek aan de broek en het mannetje puft.
Natuurlijk, uiteraard, vanzelfsprekend, komt er juist op dat moment een vent met hoge nood binnengestormd. Hij werpt één blik op onze verhitte koppen en besluit subiet dat hij van dit hele tafereel verschoond wil blijven. ‘Neem me vooral niet kwalijk,’ zegt hij terwijl hij weer naar buiten struikelt.
Nou mensen, dan kun je atheïst wezen, maar op zo’n moment hoor je God van zijn hemelse troon lazeren van het lachen. ‘Dat zal die Van Os met zijn messiascomplex leren,’ denkt ie.
Afijn, ik heb het brave mannetje toch nog kunnen helpen. Net als Bob den Uyl heb ik de leeftijd bereikt waarop het je niet meer kan schelen hoe ze over jou en je wel of niet absurde handelingen denken.
Maar mochten de kranten morgen inkoppen met: ‘Beruchte schrijver en charmeur Van Os loopt George Michael uit te hangen in plaatselijk urinoir’, dan weet u bij deze hoe ‘t zit.
Ik dank u voor uw tijd.

Een vrolijk verhaal om uw dag mee op te vrolijken*

*sarcasmewaarschuwing

De afgelopen twee dagen had ik weer eens ruimschoots gelegenheid om na te denken over de aloude vraag: hebben wij een ziel?
Vast niet. U kunt de Happinez lezen dat het een lieve lust is, het idee dat zich ergens in ons lijf een onsterfelijk deeltje bevindt dat als een reddingscapsule gelanceerd wordt wanneer het ten onder gaat wordt met de dag onwaarschijnlijker.
We hebben geen brein, we zijn ons brein, zegt neurobioloog Dick Swaab, en we mogen vrezen dat we onze eigen dood inderdaad niet overleven.
Of dat heel vreselijk is weet ik niet. Persoonlijk moet ik er niet aan denken om de eeuwigheid met mezelf te moeten doorbrengen. Jullie krijgen om de zoveel tijd een droeflollig stukje te lezen, maar ik moet de hele dag naar dat gezeik luisteren. Soms word ik een paar tellen eerder wakker dan Joris van Os en dan denk ik: zit ik weer een hele dag met die mallotige vent opgescheept.
Hoe dan ook, waarom dacht ik ineens na over de ziel? Nou mensen, omdat ik deze week te kampen had met een migraine van het allerploertigste soort.
Nu weet ik wat u denkt: ‘Joortje, jij mag dan woest aantrekkelijk zijn en ook nog eens extreem charmant en getalenteerd en knap en vernuftig en —
Wacht, ik ben even de draad van m’n verhaal kwijt …
O ja. U denkt: ‘Joortje, jij mag dan supercool zijn, maar een eersteklas slapjanus ben je ook. Jij kunt gewoon niet tegen een beetje koppijn.’
Leugens! Ik heb een enorm hoge pijndrempel. Ik laat me onverdoofd behandelen bij de tandarts. Na een mislukte parachutesprong ben ik eens met gebroken enkel teruggemarcheerd naar het vliegveld. En van deze twee zinnen is er maar één gelogen.
Maar bij migraine gebeurt er iets raars.
De wereld verandert. Het universum krimpt samen tot een cocon ter grootte van je pijn, een dimensie die zich strak om je hoofd spant en waarbuiten niets anders meer bestaat.
Je kunt pijn hebben aan je teen. Of aan je knie. Of aan je kont. Maar pijn aan het brein is een ander verhaal. Misschien omdat de pijn zo dicht bij de zetel van het bewustzijn zit. Maar als Dick Swaab gelijk heeft en we zíj́n ons brein, dan heb je geen migraine, dan bén je migraine.
De pijn is daarmee zo alomtegenwoordig dat het universum waarin je zit opgesloten maar één doel kent: zichzelf opheffen. Zichzelf uitwissen. Zo snel mogelijk. Zo grondig mogelijk.
Je vergeet je verantwoordelijkheden. Je geliefden. Je toekomst. Er is nog maar één gedachte: jezelf overhevelen naar de zoete, stille leegte van het niet-bestaan.
En dat, lieve mensen, is een angstaanjagende ervaring.
De moraal van dit verhaal is zoals altijd stuur geld, maar deze keer wilde ik tevens een beter begrip kweken van de migrainende medemens.
Afijn, u bent weer bijgepraat.
Na twee dagen in het verstikkende halfduister ga ik maar eens kijken of de buitenlucht nog iets te melden heeft.

Ik dank u voor uw aandacht.