Angstjager

Toen ik nog jong was, zo halverwege de twintig, werd ik (ik zou haast zeggen van de ene op de andere nacht) overvallen door een overstelpende, ongefundeerde angst.
Het gevoel laat zich het best omschrijven als de vrees dat de peilloze diepten van de kosmos zich door mijn poriën wurmden om mijn lijf te verlammen met ondraaglijke eeuwigheid.
Het waren de Auguries of Innocence van Blake, To see a World in a Grain of Sand, maar dan zonder onderbreken, zonder adempauze, op elk moment van de dag.
Een gegeneraliseerde angststoornis, zo ging dat mijn medische dossier in, een bespottelijk ontoereikende term.
Pillen hielpen niet. Nog altijd niet.
Erover schrijven helpt. Een beetje. Een roman maken van je leven maakt het niet beter, maar geeft er structuur aan: een begin, midden en eind, en de dankbare illusie van betekenis.
Hoe over jezelf te schrijven?
Letterlijk? Een op een? Hallo, ik ben Osje en ik ben lezenswaard want ik heb een angststoornis?
Of door middel van de fictie, glurend door de transformerende polychrome filters van de verbeeldingskracht?
Ik besloot om niet vanuit mezelf te schrijven, maar vanuit een personage dat, door een neurologische aandoening, juist totaal geen angst kent. Die aandoening bestaat daadwerkelijk, en hij werd mijn volmaakt objectieve voertuig in de wereld van de angst.
Het boek, De Angstjager, lag tien jaar in een la voordat ik er iets mee deed. Een jeugdwerk, vol met beginnersfouten, maar een dierbaar document, het verslag van een nacht die jaren duurde.
Dat het nog steeds gelezen wordt is fijn, en als iemand ook maar iets van de verlammende diepte oppikt, dan is mijn werk geslaagd.

Wobby

Koopt allen de nieuwe Wobby om daarin mijn verhaal te lezen.
Het gaat over dingen en er worden bepaalde voorvallen genoemd die erin plaatsvinden.

Erasmus

Ik lees net een brief van Erasmus uit het jaar onzes heeren 1514 waarin hij schrijft:

“Het merendeel van de boekdrukkers [uitgevers] heeft ofwel geen verstand van literatuur en gebrek aan smaak, waardoor ze de slechtste schrijvers omarmen als de beste, ofwel is geldbelust, waardoor ze dát boek het beste vinden waarvan ze hopen dat het de grootste winst zal opleveren.”

HA HA wat ging het er in die onbeschaafde tijden vreselijk aan toe, hè mensen?

Fictie, identiteitsobsessie en de behoefte aan de Ander

Een zinderend cultureel essay door Drs. J.J.F.Th. van Os.

Omweg als methode
Naar aanleiding van een guitig verhaaltje op mijn tijdlijn vroeg iemand: ‘Waarom schrijf jij nooit serieus over jezelf, Joortje? Waarom altijd van die buitenissige sprookjes? Durf jij de confrontatie met jezelf soms niet aan? Vind je dat te angstaanjagend?’
Dat verwijt krijg ik vaker. Een uitgever eiste ooit dat ik over Joris van Os zou gaan schrijven en niet over ‘verzonnen figuurtjes’.
Aan deze opvatting ligt een denkfout ten grondslag. De aanname is dat een roman pas authentiek is als de auteur één op één over zichzelf schrijft. Dat is zoiets als beweren dat Shakespeare zijn stuk Hamlet alleen maar kan schrijven als hij zelf een Deense prins is.
Tegenover deze denkfout staat wat Carlo Ginzberg ‘omweg als methode’ noemt. Joseph Heller (u weet wel, van Catch 22) zei ooit dat hij het ambivalente Amerika van ná de Tweede Wereldoorlog alleen maar kon weergeven door te schrijven over piloten ín de Tweede Wereldoorlog.
Auteurs schrijven vía het buitenissige over het bekende, omdat die omweg hen een verhelderend perspectief op henzelf biedt. Denk aan wat Ibsen zei: De zomer beschrijf je het best op een winterdag.

Anja Meulenbelt
Om dit thema verder te verklaren moet ik even terug naar mijn middelbareschooltijd. De door mij hogelijk gewaardeerde Juffrouw de Wit leerde ons debatteren. Hoe deed ze dat? Door ons een mening te laten verdedigen waar we totaal niet achterstonden. Iemand die tegen de doodstraf was moest daar juist vóór zijn, enzovoorts.
Deze oefening plaatst je buiten jezelf. Ik was er in eerste instantie ook niet goed in. Ik was te boos op de andere mening om mij die eigen te maken, al was het maar tijdelijk.
Maar het is een interessant experiment dat je dwingt om je eigen identiteit af te leggen.
Eigenlijk zou je er een tv-programma van moeten maken. Jenny Douwes die betoogt dat Zwarte Piet moet worden afgeschaft en Quinsy Gario die betoogt dat hij blijft. Anja Meulenbelt die moet beargumenteren dat het feminisme te ver is doorgeschoten en Eva Vlaardingerbroek die beredeneert dat er nog een schepje bovenop moet.
Zo’n hilarische show zou de mensen nog eens nader tot elkaar kunnen brengen. Maar ik garandeer u dat geen van de partijen hiertoe bereid of zelfs maar in staat is.

Polarisering
Ten eerste komt dat door polarisering. Niets lastiger dan afstand doen van je eigen waardensysteem in tijden van verdeeldheid.
Of je nu progressief of conservatief bent, altijd is er die verbeten reflex om de hakken in het zand te zetten. De kleinste stap naar rechts is al een sprong richting het fascisme, de vluchtigste blik naar links staat al gelijk aan decadente wegkijkerij.
Op Facebook heb ik, zoals ik weleens heb uitgelegd, nadrukkelijk contact met figuren van diverse geneigdheid. ‘Cross your bubble’ heet dat. En dat wordt me niet altijd in dank afgenomen. Er gaat geen week voorbij of iemand informeert op hoge poten waarom ik nog bevriend ben met ‘die nazi’, of ‘die deugbeffer’. Ik ben een ‘allemansvriend’, bang om vijanden te maken.
Echter, ik doe dat niet omdat ik zo’n jofele ruimdenkende vent ben, maar omdat ik als schrijver altijd zit te azen op andermans ervaringswereld. Inderdaad, ik leg een mentaal archief aan van al jullie zouteloze meningkjes met de sinistere bedoeling ze later in een boekje te gebruiken. Hoe verder jullie van mij afstaan, hoe beter. Het gaat erom de eigen wereld aan gruzelementen te slaan en op te zoeken wat je verfoeit.

Identiteitsobsessie
Ten tweede heeft de onwilligheid om ons in de ander te verplaatsen te maken met onze obsessie met identiteit, en de tegengestelde eisen die eruit voortkomen.
Het verwijt, om maar een voorbeeld te noemen, is dat mensen gevangen zitten in hun ‘white privilege’. Maar zodra ze zich in de kleurling verplaatsen worden ze wegens ‘cultural appropriation’ teruggefloten. Auteur Jeanine Cummins kreeg bakken met kritiek over zich heen omdat ze het gewaagd had om vanuit het perspectief van een Mexicaanse migrant te schrijven.
De sociaalconstructivistische gedachte is hier dat de ander wezenlijk onkenbaar is, en dat elke poging zich in iemand anders dan zichzelf te verplaatsen van arrogantie getuigt. Zoals Bas Heijne schrijft: ‘Het emotionele houvast van de identiteit maakt het praktisch onmogelijk om betekenisvolle relaties búiten die identiteiten aan te gaan.’

Fictie
Het medicijn hiertegen, beste mensen, is fictie. Fictie en nog eens fictie. Hoe buitenissiger hoe beter.
Geen schijnfictie, want veel hedendaagse romans zijn autobiografisch en daarmee een verlengstuk van reeds gekoesterde waarden. Nee, échte fictie. De ervaring van het vreemde. Het maken van hoofdpersonen waar je het tot op het bot mee oneens bent.
En wat ik geleerd heb is dat het brein dat kán.
Het wonderlijke, transcendente, plooibare menselijke brein. Versmelten met de ander, de vreemdeling, de vijand.
Ben ik mijn ego? Ben ik mijn identiteit?
Wie weet, maar wat het schrijven van verhalen mij onmiskenbaar geleerd heeft, is dat er in mijn hoofd ruimte is voor wel honderd identiteiten. Honderd identiteiten waar Joortje van Os er maar één van is.
Pas nu, in deze tijd (om de corona dan toch maar even dit stukje binnen te smokkelen) merken we hoe we de ander missen. Niet slechts de specifieke ander, niet alleen het familielid of de gelijkdenker, maar de Ander.
Nu pas, in dit grote gemis, voelen we hoe weinig de identiteit ertoe doet.
In de ontmoeting met de ander confronteer ik mezelf. En die confrontatie, beste makkers, is angstaanjagender en waardevoller dan ooit.

Ik dank u voor uw tijd.

Elevator Pitch

Oké, dit gaat niet over corona dus niemand gaat het lezen.
Toch wil ik het vandaag (en met vandaag bedoel ik de vijf minuten dat ik op de plaspot zit te zitplassen) hebben over mijn nieuwe boek. En over het probleem waar ik tegenaan loop.
Veel mensen vragen mij waar het over gaat, dat nieuwe boek. En dat is logisch. Maar vaak weet ik niet wat ik daarop moet antwoorden.
Kijk, wie als schrijver aan de bak wil komen doet er tegenwoordig goed aan om een elevator pitch gereed te hebben. Dat zeg ík niet, dat adviseren uitgevers. Letterlijk.
Een elevator pitch is voor het geval je een uitgever in de lift tegenkomt en slechts drie verdiepingen hebt om je idee uit te leggen. Als de lift DONG zegt en je hebt je boek niet kunnen uitleggen, dan is je kans verkeken. Het moet dus beknopt zijn en onmiddellijk enthousiast maken.
Een paar van de grootste werken uit de wereldliteratuur zijn op deze manier tot stand gekomen. Finnegans Wake bijvoorbeeld. James Joyce sprong de lift in en riep:
‘Feitelijk is mijn boek een mythisch amalgaam in eigenzinnige taal dat standaard Engelse lexicale items en neologistische meertalige woordspelingen en portmanteau-woorden combineert met een transcenderende droomwereld gebaseerd op Giambattista Vico.’
DONG!
Nou, meteen raak natuurlijk.
En wat te denken van The Waves van Virginia Woolf? ‘Mijn roman heeft geen plot maar beschrijft zes verschillende maar gelijktijdige levens in negen parallelle poëtische episoden afgewisseld met cursief gedrukte intermezzo’s die zich tegen menselijke dogmatische conventie keren.’
DONG!
Kijk, zo pitch je een boek!
Geen wonder natuurlijk dat die uitgevers meteen stonden te schuimbekken van opwinding. Het marketingpotentieel alleen al!
Mijn probleem is, ik kan dat dus niet. Een elevator pitch. Ik weet nooit hoe ik mijn plot moet samenvatten. En als ik het doe klinkt het zo saai dat ik er zélf geen hol meer aan vind.
Niet dat mijn boekje nou zo teisterend complex is of zo, er komt vroeg of laat heus wel een meeslepend plotje uit rollen, maar het enige dat ik er vooralsnog over kan zeggen is: het toont aan dat Albert Camus ongelijk heeft.
That’s it!
Geen grap. Dat is het hele boek. Dat is het enige wat me eraan interesseert. Gaap.
Maar daar kan ik toch niet mee aankomen, mensen? Wat denken jullie ervan?
Ik dank u voor uw aanda … – DONG!

Boeckenbal

Zoals u weet was ik gisteren op een evenement met meer dan honderd personen, te weten het nu al beruchte boeckenbal van Aart Van Amerongen en Robbie Muntz. Hier volgt een minutieus verslag.

19:30
Van Os arriveert met zijn advocaat en biograaf Jurriaan Maessen. Omdat de twee uit Brabant komen gonst het al meteen van de kwaadsappige geruchten.

19:50
Hier en daar wordt nog wel braaf geëlleboogd, maar de sfeer is al intiemer en erotischer, met name omdat Van Os nu binnen is.

20:23
Van Os heeft de eerste klapzoen te pakken. Maar deze is van Rob Muntz, en die schijnt alle ziekten al eens gehad te hebben en is alleen nog vatbaar voor linkse columnisten.

20:51
Een onbekende dame probeert Van Os te bepotelen.

21:13
Van Os zoent met Gabriel Kousbroek, maar dat is per ongeluk omdat Kousbroek in het donker precies op Grace Kelly lijkt.

22:01
Van Os, Maessen, Amerongen, Van Duijnhoven, Basilide van Doorneveld, Benhammou, Spanjer en Fidan Ekiz drinken per ongeluk allemaal uit hetzelfde glas.

22.40
Een bevallige jongedame probeert Van Os te bepotelen. Bij navraag blijkt het te gaan om schrijver Stella Bergsma (foto) met wie Van Os nog een blauwe maandag getrouwd is geweest.

23:87
De afterparty bij Muntz ontspoort als blijkt dat Van Os, Teun Voeten en Kaiser Küttlipp II allen tegelijk Martin Bosma willen bepotelen. Het blijkt evenwel een misverstand: Van Os wilde louter zijn portemonnee stelen.
Er was ook nog iets literairs maar dat heb ik niet helemaal meegekregen.

Boekenbal

Iedereen vraagt waarom ik niet, zoals alle schrijvers, loop te pronken met mijn ervaringen op het boekenbal.
Nou, hier sta ik op de foto met Katja Schuurmans en de broers Brandt Corstius. Ik vond het wederom ontzettend gezellig. Tot volgend jaar.

Van Os is tegen de dwarsdenkers

Het zal u helaas niet zijn ontgaan, maar ‘Rebellen en Dwarsdenkers’ is het thema van de boekenweek. Graag wil ik bij dezen de kont tegen de krib gooien en zeggen dat ik het met dit thema nadrukkelijk oneens ben.
U kent mij, ik ben het hoentje in het knuppelhok. Ik vind altijd dat iedereen vriendjes moet zijn. Van opwaaiend stof moet ik niesen. Van consternatie krijg ik hoofdpijn. Bij het woord reuring grijp ik meteen naar de omeprazol.
Maar in dit geval mag ik niet langer zwijgen: Ik ben tégen rebellen en dwarsdenkers.
Ja, u hoort het goed. Ik heb het helemaal gehad met dwarsdrijvers en oproerkraaiers. In de literatuur al helemáál. Ik weet dat ik hierin alleen sta, dat mijn mening zeer afwijkt, dat ik hiermee over allerlei grenzen ga, maar het moet eindelijk eens afgelopen zijn met al die dwarsliggers in de literatuur.
Tegenwoordig denken schrijvers meer na over welk taboe ze gaan doorbreken dan over wat ze eigenlijk willen uitdrukken. Ze lopen langs de restanten van lang geleden gesloopte kerken om te zien of er nog wat stenen op elkaar staan. Ze speuren met een vergrootglas naar verboden die nog niet geschonden zijn. Ze zoeken zich een ongeluk naar vlammetjes waar nog geen olie op gegooid is.
Dood aan de fluisteraar! roepen ze. Leve de schreeuwlelijk!
En dan mogen ze ‘s avonds op tv komen vertellen welk huisje ze nu weer omver hebben getrapt. En dan zegt Jinek: Wat dapper.
‘Wees een rebel!’ roepen ze in het veiligste land ter wereld. ‘Wees gevaarlijk! Wees onbeschaamd! Wees onbescheiden!’
En dan zegt Jinek: Wat gedurfd.
Zeg eens ’Fuck’, roepen ze.
En dan zegt Jinek: Wat moedig.
Maar vriendjes, iederéén zegt ‘Fuck’. Iedereen vloekt in de kerk. Iedereen kleurt keurig buiten de lijntjes.
‘Kunstenaars moeten doorgaan met het veroveren van nieuw territoir en nieuwe taboes,’ schrijft een bekende criticus. Een ander doel van de kunst erkent hij niet; het doorbreken van taboes is zodoende niet een mógelijke functie van kunst, maar haar énige functie. Geen wonder dat als alle kunst bestaat uit het doorbreken van taboes, het doorbreken van taboes al gauw als kunst wordt gezien.
Destructief zijn is makkelijk, constructief zijn is moeilijk. Dáár heb je geduld, lef, inzicht en talent voor nodig. Niet iedereen kan een mooi zandkasteel bouwen, maar iedereen kan het omver trappen.
Wil je écht een taboe doorbreken? Hou dan een keer je klep dicht. Wees beschaamd. Wees bescheiden! Laat eens een heilig huisje staan. Sterker nog: zet er eens een neer.
Maar dat gaat natuurlijk niet gebeuren.
Ergens tegen zijn is sexy. Ergens vóór zijn is saai. Iets afbreken is progressief. Iets laten staan is laf.
Nu weet ik dat ik met de mening dat wij ons dienen te verbroederen paradoxaal genoeg géén vrienden maak.
Maar goed, ik ben dan ook de enige die géén dwarsdenker is.

Outsiders

Wie van buitenaf kritiek heeft op de incrowd is jaloers, wie er van binnenuit kritiek op heeft is hypocriet.
De helft van dit statement komt uit eigen ervaring.
Tegen mij zeggen ze: het joortje is gewoon jaloers dat hij er niet bijhoort. Tegen de Eus zeggen ze: wat huichelachtig om af te geven op een systeem waar hij zelf deel van uitmaakt.
Ja zó kun je die gezapige kliekjes natuurlijk nooit te grazen nemen, mensen!
Ik zeg: ‘Wie van buitenaf kritiek heeft op de incrowd heeft gelijk, want die heeft het objectieve overzicht. Wie er van binnenuit kritiek op heeft, heeft eveneens gelijk want die kan het weten.’
Nooit gedacht dat ik het nog eens voor die vlerk Eus op zou nemen, maar het is niet anders.

Afijn tot later.