Hotel, Nacht 7

Het begint er al mee dat collega Frits vraagt: ‘Waar is de banaan die hier lag?’
Ik zeg dat ik die heb opgegeten.
‘Deksels Van Os, je moet niet altijd klakkeloos alles opeten wat je hier ziet liggen. Die banaan was voor een gast. Dus ga jij maar eens snel een nieuwe halen in de keuken.’
Het is die onvermijdelijke periode van een nieuwe baan waarin je van de ene ramp in de andere blundert. Precies waar je op zit te wachten op je vierenveertigste.
Maar goed, ik wilde zo nodig de gekwelde schrijver uithangen. Zodat ze later kunnen zeggen: ‘Van Os was zó arm dat hij als nachtportier moest werken.’ Proactieve mystificatie heet dat.
‘En blijf met je tengels van de tartaar à la Bofinger,’ roept Frits mij na. ‘Die troep kost een vermogen.’
Het is drukker dan normaal. Morgen is er een grote snuffelmarkt in de conferentiezaal en al de hele nacht arriveren er handelaren met bestelbusjes, aanhangers, zelfs campers.
‘Ze gaan al om twee uur ‘s nachts voor de deur staan zodat ze straks het beste plekje hebben,’ zegt Frits.
Ik ben nog niet in de keuken of er klinkt een trommelvliestergend geloei. WOE WOE WOE.
Het geluid verdwijnt en twee tellen later verschijnt Frits op de mobilofoon. ‘Zeg eens Osje, heb jij toevallig met je pootjes aan het alarm gezeten?’
Dat klopt. Uit verveling heb ik de handleiding zitten doorlezen. Frits slaakt een diepe zucht.
‘Je moet het linkerknopje hebben!’ zegt hij. ‘Waar INVOER onder staat.’
Terug op de receptie, de wachtende banaan in ere hersteld, heeft Frits een leuk klusje voor me: alle wake-up calls in het systeem zetten.
Ondertussen blijven ze arriveren voor de snuffelmarkt. ‘Kijk dat geteisem nou eens dringen voor de ingang,’ zegt Frits met een blik op de monitor. Hij overdrijft niet: er staat zeker honderd man voor de poort. Het lijkt een beetje op die scène uit Lord of the Rings waarin Orks de Helmspoort bestormen.
‘Alle donders,’ roept Frits, ‘wat heb je nou weer gedaan?’
Ik heb een verkeerd knopje aangeklikt. In plaats van een handjevol gasten, heb ik ingevoerd dat álle gasten een wake-up call krijgen. Geen grap. ALLE vijfhonderd slapers worden straks om half zes uit hun nest gebeld.
‘God god góóód,’ zegt Frits. Hij piept: ‘Ik weet niet hoe ik dat terug moet draaien. Over een paar uur staat de lobby vol met boze mensen.’
Er wordt naar de receptie gebeld. De organisator van de snuffelmarkt wil vast de zaal in zodat hij een en ander kan klaarzetten. Frits jaagt mij weg:
‘Van Os, ga jij de deur opendoen voor die vent. Dan probeer ik hier de schade te beperken.’
Ik kom in de conferentiezaal, die nu nog stil en donker is. Aan de wand zitten twee glimmende knopjes: een voor de deur, een voor het rolluik waar de verkopers straks doorheen moeten.
Twee keer raden welke ik indruk.
Het enorme stalen luik, scharnierend als een middeleeuws valhek, met een geknars dat door merg en been gaat, gaat langzaam open. Daarachter, als een zich uitstrekkend leger, staan de handelaren; hijgend, grommend, likkebaardend, tot op de laatste man bereid om over het stuiptrekkende lijk van zijn buur te klauteren als ze dat een beter plaatsje oplevert.
‘De poort gaat open!’ gilt iemand.
‘We kunnen erin!’
‘Voorwaarts! Voorwaarts!’
En daar komt het gepeupel, als een aanstormend legioen. Tot de tanden gewapend met dozen, tassen, lampen, stoelen, kasten, kandelaren en wandtapijten.
Ik kan het niet voorkomen: een vernietigende tsunami van wansmaak stort zich uit over de nachtzwarte ruimte; razend, vloekend, struikelend. Het is vijf over drie ‘s ochtends.
Frits verschijnt op de mobilofoon.
‘En, lukt het? Heb je die vent binnengelaten?’
HA HA wat een pret, nietwaar mensen? Afijn, volgende keer weer nieuwe nachtelijke lotgevallen.

Hotel, Nacht 6

Misschien wordt dit eindelijk eens een rustige nacht, denk ik nog, maar eigenlijk weet ik wel beter.
Ditmaal ben ik nog niet binnen of collega Frits roept me met een bekommerd gezicht aan zijn zijde: ‘Er zijn hier dingen gaande die het daglicht niet kunnen verdragen,’ fluistert hij. Wat natuurlijk wel grappig is, als de ene nachtportier dat tegen de andere zegt.
Maar Frits kan er niet om lachen. ‘Er zit hier een mevrouw. Paar dagen geleden ingecheckt. Turks denken we. In kamer 826. Sindsdien is het een komen en gaan van manvolk. Ze sluipen naar binnen en een uur later staan ze weer buiten.’
Er komt net iemand de lobby in en Frits stoot me aan: ‘Daar heb je er weer een. Ik zie aan z’n gluiperige mediterrane kop dat ie niet deugt.’
Het blijkt evenwel een hotemetoot van het Spaanse hoofdkantoor. Als Frits hem met een onderdanige glimlach een kamer heeft gegeven sist hij in mijn oor: ‘We moeten iets doen. Onze reputatie staat op het spel. Ik wil geen onzedelijk gevrouwte over de vloer.’
Ik overweeg om Frits te vertellen dat de meest onzedelijke vrouw uit de filmgeschiedenis hier ooit kind aan huis was. Geen grap: Sylvia Kristel (inderdaad, Emmanuelle) ging hier naar school toen het nog een katholiek internaat was. Google maar, ik verzin het niet.
Een van mijn favoriete motto’s komt van Sylvia Kristel: “I love to invent — avoiding the truth. I need to dramatize.”
Waarom belt Frits niet gewoon de politie?
‘We moeten eerst bewijzen hebben,’ legt hij uit. ‘Anders zegt de krant nog dat we onschuldige Turkse vrouwen op straat zetten!’
Hij propt een walkietalkie in mijn handen.
‘Jij gaat bij 826 op wacht staan om haar op heterdaad te betrappen.’
‘Ik ga NIET op wacht staan,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL op wacht staan. En neem die lange zaklamp mee, dan kun je nog tikken uitdelen als je door haar pooier bedreigd wordt.’
Eerst moet ik bombrieven onschadelijk maken, nu word ik met een zaklamp op een Turks prostitutienetwerk afgestuurd. Ik heb nog niet één normale nacht gehad in dit griebushotel. En dan te bedenken dat ik een nachtbaantje heb genomen om op mijn indolente reet te kunnen zitten. Maar eigenlijk wist ik wel beter.
Rond kamer 826 is alles rustig. Geen insluipers. Maar dan, als ik langs de deur loop, hoor ik stemmen. Er is een man binnen!
Kloekmoedig klop ik aan en na wat paniekerig gestommel verschijnt er een jongevent in de deuropening: ‘Ja?’
Ik vraag hem wat hij hier te zoeken heeft.
‘Dit is mijn vrouw,’ zegt hij afgemeten. Hij wijst over zijn schouder, maar daar is niemand. ‘Ze wil terug naar Turkije, naar haar familie, maar haar vlucht wordt steeds uitgesteld.’
Iets aan hem oogt schimmig. Onzuiver.
Misschien is het de zwaarwalmende Acqua Di Gio, het blauwe ribfluweel, de net iets te zorgvuldig gepommadeerde baard. Of gewoon de provocatieve blik die hij mij vanuit de verduisterde kamer toewerpt.
‘Wij hebben hier verschillende mannen naar binnen zien gaan,’ zeg ik hem. ‘Mannen die na een uur weer vertrekken.’
Hij ontkent. ‘Ik ben de enige hier.’
Ik overleg met Frits en we besluiten dat de man zich over 10 minuten moet melden bij de receptie.
Maar ik ben nog niet terug of Frits roept over de walkietalkie: ‘Van Os! Van Os! Ze gaan ervandoor!’
Het stel heeft de benen genomen. Frits ziet ze op de monitor naar buiten lopen!
‘De zuidfoyer!’ roep hij.
Ik vlieg erachteraan.
‘Van Os! Van Os! Ze zijn nu op de parkeerplaats!’
Maar als ik daar kom is er niemand meer.
De twee zijn spoorloos verdwenen. Of ze te voet ontkomen zijn of ergens een auto hadden staan, we weten het niet.
‘Nou ja whatever,’ zegt Frits. ‘Ze zijn weg, dat is het voornaamste. Ik wil geen onzedelijk gevrouwte over de vloer!’
Met iets van droefheid staar ik door de regensluiers naar buiten. Hopelijk loopt alles goed af met die mevrouw. Hopelijk leeft ze niet onder het juk van een pooier. Hopelijk is er echt een vlucht naar Turkije, en een familie die op haar wacht.
Maar eigenlijk weet ik wel beter.

Hotel, Nacht 4

Collega Frits is gespannen, ik zie het al meteen als ik terugkom van mijn ongeoorloofde twee uur durende koffiepauze.
‘Van Os, waar ben je al die tijd geweest?’ piept hij.
‘Ik heb twee donuts, een worst en een soort gemberkaas opgegeten die in de keuken lagen,’ vertel ik. ‘En wat heb jij allemaal meegemaakt, Frits?’
‘We hebben een probleem,’ zegt hij.
‘Wat voor probleem?’
Hij wijst naar een mysterieuze dikke envelop in de postkar die hij op het punt staat te legen.
‘Die is vandaag binnengekomen. Ligt er al de hele dag.’
Ik kijk schouderophalend naar de envelop. Hij is lichtblauw en zit vol Spaanse postzegels.
‘Ik denk dat het een bombrief is,’ zegt Frits.
‘Wát?’
‘Een bombrief,’ herhaalt Frits benepen.
Ik kijk hem taxerend aan; een grapje natuurlijk, een belegen streek die ze uithalen met de slome duikelaars van het uitzendbureau.
‘Geen geintje,’ verzekert Frits. ‘Er zijn bombrieven in omloop. We werden er gisteren nog voor gewaarschuwd, kijk maar op de overdracht.’
Ik kijk, en het staat er écht. Zie de foto, mensen.
‘Luister eens, Frits,’ zeg ik, ‘waarom denk je dat uitgerekend dit zo’n brief is?’
‘Omdat hij er precies zo uitziet als in de mail die we erover gehad hebben. Andere hotels in de keten hebben hem ook gekregen.’
‘Waarom?’
‘We worden afgeperst, weet ik veel.’
Samen staren we besluiteloos naar de envelop. ‘Ik vertrouw het niet,’ zegt Frits. ‘Van Os, leg jij dat ding eens buiten op de binnenplaats.’
‘Niet voor 10 euro bruto per uur, Fritsie.’
Collega Frits mag dan een paniekerig randgeval zijn (van de week schrok hij zich scheel van zijn eigen hoofd op de veiligheidsmonitor), je kunt per slot van rekening nooit weten!
‘Waarom bel je de politie niet?’ vraag ik.
Frits peinst: ‘Die zijn hier al drie keer voor niks geweest.’ Dan weet hij het: ‘We rijden gewoon de hele kar naar buiten.’
Lopend op eierschalen duwen Frits en ik (vooral Frits) de postkar naar het plaatsje. De onderneming doet me denken aan de film ‘Le Salaire de la peur’ waarin een paar onderbetaalde chauffeurs een lading nitroglycerine over onverharde bergwegen naar een afgelegen oliebron moeten vervoeren. Vooral het einde van die film staat me helder voor de geest nu.
Als we de bombrief buiten hebben geparkeerd zegt Frits: ‘Het zit me toch niet helemaal lekker. Zullen we er voor de zekerheid een emmer water overheen gieten?’
‘Nou ga vooral je gang, Frits.’
Ik ga een flink eind verderop staan toekijken hoe Frits een emmer leegt in de postkar.
Er gebeurt niets.
Het paniekzweet nog van de kop gutsend komen we terug bij de receptie, waar een late gast staat te wachten om in te checken. Als collega Frits hem zijn kamer heeft toegewezen vraagt de man in gemankeerd Engels:
‘Is er trouwens nog post binnengekomen? Ik verwacht een harde schijf vanuit het hoofdkantoor in Madrid. Hij zit in een lichtblauwe envelop.’
Wat een gezeik, mensen.

Afijn, tot zover dit spectaculaire avontuur en ik hoop van u graag hetzelfde.

Hotel, Nacht 3

Lief dagboek.
Ik werk nu al drie nachten in het hotel en krijg met de minuut meer spijt dat ik nooit een vak heb geleerd.

23:45
Er wordt gebeld naar de receptie.
‘Ja hallo, u spreekt met Jansen in kamer 312. Ik zat net in kamer 103. Maar nu heb ik daar mijn onderbroek laten liggen.’ Geen grap.
Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga NIET naar Jansen z’n onderbroek zoeken in kamer 103,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL naar Jansen z’n onderbroek zoeken in kamer 103,’ zegt collega Frits.
Kamer 103 riekt naar een camembert uit de Elzas die zes weken onder een zweetsok heeft gelegen. En daar is hij: Jansen z’n onderbroek, in volle hemelse glorie op de rand van het bed.
‘Geen broek te bekennen hier,’ zeg ik in de portofoon.

01:20
Een wel erg aanhankelijke, naar wodka zwemende dame meldt zich bij de balie: haar keycard doet het niet. Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga NIET met de naar wodka zwemende dame mee,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL met de naar wodka zwemende dame mee,’ zegt collega Frits.
Als ik de kamerdeur voor haar heb geopend gaat haar vinger langs mijn schouder. ‘Kom je nog even binnen?’ zegt ze. Geen grap.
‘Ik denk dat ze me dan bij de receptie gaan missen, mevrouw.’

05:32
Er is een vogel de feestzaal binnengevlogen. Een mottige kraai. Geen grap. ‘Hij zit in m’n haar!’ gilt iemand. Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga GEEN kraai vangen in de feestzaal,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL een kraai vangen in de feestzaal,’ zegt collega Frits.
De feestzaal is leeggestormd en de mottige kraai zit doodleuk alle tijgernoten op te eten. ‘Die gaat mij mooi niet te pakken krijgen,’ denkt ie als hij mij ziet.

06:50
Tien minuten voor het einde van mijn dienst heeft de mottige kraai de zaal verlaten. Tevreden en met het buikje rond zie ik hem wegfladderen in de koele ochtendhemel.

Stuur geld. Nee maar echt.

Hotel, Nacht 2

Het is rustig. Te rustig. We hebben alleen een ietwat schimmige Duitse Libanees mogen verwelkomen die na de incheck telefonerend naar zijn kamer loopt.
Het liefst ga ik de binnenkant mijner ogen bekijken, maar Collega Frits meent dat hij mij bekend moet maken met het gevreesde computersysteem.
‘Kijk, Van Os,’ zegt hij. ‘Het is heel simpel. En als ik zeg simpel bedoel ik zenuwtergend ingewikkeld. Als er een klant komt klik je op ‘in-house management’ en dan op ‘check-in’. Tenzij het een blauwe kaarthouder is, dan klik je op ‘in-house enter’ en dan op ‘register’. Tenzij het een blauwe kaarthouder met upgrade-status A is, dan klik je op ‘regular guest data preference’ en daarna op ‘execute registration invoice’. Tenzij het een blauwe kaarthouder met upgrade-status B is, dan ga je naar ‘alter implement menu’ en vul je in: ‘B-3285 info ad exto’ en dan het kamernummer. Tenzij het een blauwe kaarthouder met business upgrade-status B goldmember is, dan klik je op ‘add new regular’ en ga je naar ‘modify alternate member ID reservation’. Tenzij het …’
‘Ik zie een verdachte insluiper!’ roep ik plotseling. Voordat Collega Frits kan reageren stuif ik ervandoor.
Na anderhalf uur kom ik weer terug.
‘Hij is ontsnapt,’ zeg ik.
Collega Frits haalt diep adem.
‘Van Os, zie jij die bollekes aan het plafond hangen? Dat zijn camera’s. Ik weet deksels goed dat jij in een mand met linnengoed hebt liggen tukken.’
Afijn, volgende keer weer nieuwe avonturen, mensen!

Hotel, Proloog

Omdat ik ondanks mijn sterrenstatus nog steeds geen cent te besteden heb, postuleerde ik onlangs naar de betrekking van receptionist bij een groot hotel hier ter stede.
De sollicitatie bleek een doorslaand succes. Waarom een vijfsterrenhotel mijn hoofd ziet binnenwandelen en denkt: daar loopt ons nieuwe visitekaartje, is mij een raadsel, maar goed.
Vandaag werd ik gebeld door de terreurblaag van personeelszaken. Er was een probleem in de communicatie.
O ja? zeg ik.
Ja, zegt ze, je hebt voor deze maand wel doorgegeven welke dagen je niet beschikbaar bent, maar je hebt helemaal niet doorgegeven welke dagen je wél beschikbaar bent.
U voelt hem aankomen: stuur geld en snel.

Pakketdienst

Toen ik nog voor de pakketdienst reed hadden we ook een noodknop in de bestelwagen. Die wagens werden namelijk om de haverklap beroofd. Door boeven.
Het protocol schreef voor dat, wanneer je een boef zag aankomen, je je eigen opsloot in de wagen en dan de noodknop indrukte, waarna het hoofdkantoor werd ingeseind.
Helaas zat de noodknop vlak naast de knop waarmee je de deur opendeed. Hij zag er trouwens ook hetzelfde uit.
Het gevolg laat zich raden:
‘Hou vol! Hou vol! Het SWAT-team is onderweg!’
‘Huh?’
‘De straat wordt afgezet. BRAVO OSCAR TANGO TANGO. De helikopters zijn airborn.’
‘Wut?’
‘Met hoeveel zijn ze?’
‘Wie?’
‘De overvallers.’
‘Welk?’
‘Pfff. Oké. Roep iedereen maar terug. Van Os heeft weer met zijn tengels aan de verkeerde knop gezeten.’