
Ik ben weer op m’n post, mensen.
Hashtag nachtwaker
Ik ben weer op m’n post, mensen.
Hashtag nachtwaker
Collega Frits is gespannen, ik zie het al meteen als ik terugkom van mijn ongeoorloofde twee uur durende koffiepauze.
‘Van Os, waar ben je al die tijd geweest?’ piept hij.
‘Ik heb twee donuts, een worst en een soort gemberkaas opgegeten die in de keuken lagen,’ vertel ik. ‘En wat heb jij allemaal meegemaakt, Frits?’
‘We hebben een probleem,’ zegt hij.
‘Wat voor probleem?’
Hij wijst naar een mysterieuze dikke envelop in de postkar die hij op het punt staat te legen.
‘Die is vandaag binnengekomen. Ligt er al de hele dag.’
Ik kijk schouderophalend naar de envelop. Hij is lichtblauw en zit vol Spaanse postzegels.
‘Ik denk dat het een bombrief is,’ zegt Frits.
‘Wát?’
‘Een bombrief,’ herhaalt Frits benepen.
Ik kijk hem taxerend aan; een grapje natuurlijk, een belegen streek die ze uithalen met de slome duikelaars van het uitzendbureau.
‘Geen geintje,’ verzekert Frits. ‘Er zijn bombrieven in omloop. We werden er gisteren nog voor gewaarschuwd, kijk maar op de overdracht.’
Ik kijk, en het staat er écht. Zie de foto, mensen.
‘Luister eens, Frits,’ zeg ik, ‘waarom denk je dat uitgerekend dit zo’n brief is?’
‘Omdat hij er precies zo uitziet als in de mail die we erover gehad hebben. Andere hotels in de keten hebben hem ook gekregen.’
‘Waarom?’
‘We worden afgeperst, weet ik veel.’
Samen staren we besluiteloos naar de envelop. ‘Ik vertrouw het niet,’ zegt Frits. ‘Van Os, leg jij dat ding eens buiten op de binnenplaats.’
‘Niet voor 10 euro bruto per uur, Fritsie.’
Collega Frits mag dan een paniekerig randgeval zijn (van de week schrok hij zich scheel van zijn eigen hoofd op de veiligheidsmonitor), je kunt per slot van rekening nooit weten!
‘Waarom bel je de politie niet?’ vraag ik.
Frits peinst: ‘Die zijn hier al drie keer voor niks geweest.’ Dan weet hij het: ‘We rijden gewoon de hele kar naar buiten.’
Lopend op eierschalen duwen Frits en ik (vooral Frits) de postkar naar het plaatsje. De onderneming doet me denken aan de film ‘Le Salaire de la peur’ waarin een paar onderbetaalde chauffeurs een lading nitroglycerine over onverharde bergwegen naar een afgelegen oliebron moeten vervoeren. Vooral het einde van die film staat me helder voor de geest nu.
Als we de bombrief buiten hebben geparkeerd zegt Frits: ‘Het zit me toch niet helemaal lekker. Zullen we er voor de zekerheid een emmer water overheen gieten?’
‘Nou ga vooral je gang, Frits.’
Ik ga een flink eind verderop staan toekijken hoe Frits een emmer leegt in de postkar.
Er gebeurt niets.
Het paniekzweet nog van de kop gutsend komen we terug bij de receptie, waar een late gast staat te wachten om in te checken. Als collega Frits hem zijn kamer heeft toegewezen vraagt de man in gemankeerd Engels:
‘Is er trouwens nog post binnengekomen? Ik verwacht een harde schijf vanuit het hoofdkantoor in Madrid. Hij zit in een lichtblauwe envelop.’
Wat een gezeik, mensen.
Afijn, tot zover dit spectaculaire avontuur en ik hoop van u graag hetzelfde.
Lief dagboek.
Ik werk nu al drie nachten in het hotel en krijg met de minuut meer spijt dat ik nooit een vak heb geleerd.
23:45
Er wordt gebeld naar de receptie.
‘Ja hallo, u spreekt met Jansen in kamer 312. Ik zat net in kamer 103. Maar nu heb ik daar mijn onderbroek laten liggen.’ Geen grap.
Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga NIET naar Jansen z’n onderbroek zoeken in kamer 103,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL naar Jansen z’n onderbroek zoeken in kamer 103,’ zegt collega Frits.
Kamer 103 riekt naar een camembert uit de Elzas die zes weken onder een zweetsok heeft gelegen. En daar is hij: Jansen z’n onderbroek, in volle hemelse glorie op de rand van het bed.
‘Geen broek te bekennen hier,’ zeg ik in de portofoon.
01:20
Een wel erg aanhankelijke, naar wodka zwemende dame meldt zich bij de balie: haar keycard doet het niet. Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga NIET met de naar wodka zwemende dame mee,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL met de naar wodka zwemende dame mee,’ zegt collega Frits.
Als ik de kamerdeur voor haar heb geopend gaat haar vinger langs mijn schouder. ‘Kom je nog even binnen?’ zegt ze. Geen grap.
‘Ik denk dat ze me dan bij de receptie gaan missen, mevrouw.’
05:32
Er is een vogel de feestzaal binnengevlogen. Een mottige kraai. Geen grap. ‘Hij zit in m’n haar!’ gilt iemand. Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga GEEN kraai vangen in de feestzaal,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL een kraai vangen in de feestzaal,’ zegt collega Frits.
De feestzaal is leeggestormd en de mottige kraai zit doodleuk alle tijgernoten op te eten. ‘Die gaat mij mooi niet te pakken krijgen,’ denkt ie als hij mij ziet.
06:50
Tien minuten voor het einde van mijn dienst heeft de mottige kraai de zaal verlaten. Tevreden en met het buikje rond zie ik hem wegfladderen in de koele ochtendhemel.
Stuur geld. Nee maar echt.
Hier een boodschap voor alle boze mensen. Voor alle dogmatische mensen. Voor de mensen die zo overtuigd zijn van hun morele gelijk dat ze elke tegenstander per definitie immoreel vinden.
Voor de mensen die hun mening zo onschendbaar achten dat ze niet langer menen deze inhoudelijk te moeten beargumenteren. Voor de mensen die hun eigen woede zo maatgevend vinden dat vredelievende omgangsvormen voor hen niet langer gelden.
Er is niks mis met vechten voor waar je in gelooft, en zeker moet sommig kwaad te vuur en te zwaard bestreden worden. Maar hoe woedend je ook bent, reserveer in dat complexe bouwwerk in je hoofd altijd één kamertje voor mildheid, voor toegeeflijkheid, voor lichtvoetigheid, voor humor.
Dat kan geen kwaad. Je gelijk overleeft dat heus wel.
Castigat ridendo mores
(De lach corrigeert de moraal)
Het is rustig. Te rustig. We hebben alleen een ietwat schimmige Duitse Libanees mogen verwelkomen die na de incheck telefonerend naar zijn kamer loopt.
Het liefst ga ik de binnenkant mijner ogen bekijken, maar Collega Frits meent dat hij mij bekend moet maken met het gevreesde computersysteem.
‘Kijk, Van Os,’ zegt hij. ‘Het is heel simpel. En als ik zeg simpel bedoel ik zenuwtergend ingewikkeld. Als er een klant komt klik je op ‘in-house management’ en dan op ‘check-in’. Tenzij het een blauwe kaarthouder is, dan klik je op ‘in-house enter’ en dan op ‘register’. Tenzij het een blauwe kaarthouder met upgrade-status A is, dan klik je op ‘regular guest data preference’ en daarna op ‘execute registration invoice’. Tenzij het een blauwe kaarthouder met upgrade-status B is, dan ga je naar ‘alter implement menu’ en vul je in: ‘B-3285 info ad exto’ en dan het kamernummer. Tenzij het een blauwe kaarthouder met business upgrade-status B goldmember is, dan klik je op ‘add new regular’ en ga je naar ‘modify alternate member ID reservation’. Tenzij het …’
‘Ik zie een verdachte insluiper!’ roep ik plotseling. Voordat Collega Frits kan reageren stuif ik ervandoor.
Na anderhalf uur kom ik weer terug.
‘Hij is ontsnapt,’ zeg ik.
Collega Frits haalt diep adem.
‘Van Os, zie jij die bollekes aan het plafond hangen? Dat zijn camera’s. Ik weet deksels goed dat jij in een mand met linnengoed hebt liggen tukken.’
Afijn, volgende keer weer nieuwe avonturen, mensen!
Ik weet nog dat mijn leraar Nederlands zei: ‘Joortje, jij gaat nooit een euro verdienen met die boeken van jou.’
Take that, sucker!!!!
En dan nu een stukje waarin Van Os in wijdlopige bewoordingen mijmert over het in onmatig tempo verstrijken der jaren.
Nog maar kort geleden plaatste ik hier een stukje over Aart van Woensel, mijn oude tekenleraar. Van Woensel, wiens roem door de pekelzonde der kwistige bescheidenheid werd gefnuikt en daarom nooit de grenzen van het Vughtse wist te overschrijden, was een beoefenaar van oude zeden. Hij was een leerling van Anton Pieck.
Op idyllische zomerdagen nam hij ons op sleeptouw om, vaak te hooi en te gras, kleine bijzonderheden te schetsen. Een bouwvallig schuurtje, een scheefgezakt bruggetje, een vermolmde knotwilg, zijn kunstenaarsblik vond altijd wel iets dat het waard was om door tussenkomst van gouache of houtskool te worden vastgelegd.
‘Iets schetsen,’ zei hij, ‘is het onttrekken aan de tijd.’
‘Ja maar,’ zei ik, ‘is het papier waaróp wij vastleggen niet aan dezelfde vergankelijkheid onderhevig als hetgéén wij vastleggen?’
‘Joortje,’ antwoordde hij dan, ‘ten eerste ben jij acht jaar oud en hoor jij niet zulke hoogdravende praatjes te hebben. Ten tweede gaat het niet over papier. Het gaat over het proces.’
Hoezo proces?
Nou, meende Van Woensel, door iets te schetsen leerde je het te beschouwen. En door het te beschouwen onttrok je het aan de context van tijd en ruimte. De wereld schetsen was hem verstillen.
Van Woensel was van de mindfulness voordat het een modieus verdienmodel werd.
Helaas, wij waren jong en geloofden hem niet. Wij wilden de dingen niet verstillen. Wij wilden ze juist in beweging brengen. Wij keken reikhalzend uit naar de zinnenprikkelende opeenvolging van gebeurtenissen die ons leven ongetwijfeld zou worden.
Wacht maar, zei Van Woensel, ooit zul je de wereld willen stilzetten.
Wij lachten hem uit. Ons leven lag in al haar maagdelijke glorie voor ons uitgestrekt. Wij snapten nog niet dat het eindig was. Dat het sneller ging dan een voortrazende trein. Dat niet alle levensbeloftes worden ingelost. Dat een zee van mogelijkheden zich gaandeweg versmalt tot een nauwe sloot van gemaakte keuzes.
Wij beseften nog niet dat een ingepakt cadeau leuker is dan een uitgepakt cadeau.
Hoe dan ook, onlangs las ik een novelle van Toergenjev: ‘Eerste liefde’. Hierin vertelt de schrijver over de dwaze vervoering die hij door zijn onbereikbare jeugdliefde onderging. Aan het eind van het verhaal besluit hij, na jaren te hebben getreuzeld, om haar te gaan opzoeken. Maar dan hoort hij dat zij vier dagen eerder in het kraambed is gestorven:
“Het was of er een steek door mijn hart ging. De gedachte dat ik haar weer had kunnen zien, maar haar niet gezien had, en haar nooit meer zou zien — deze bittere gedachte kwelde mij met alle kracht van een onafwendbaar verwijt.”
Deze bittere gedachte dus, dat je kansen kunt missen, dat zelfs het onbenulligste moment onherroepelijk is, begint vaker in mijn hoofd op te doemen. 36 jaar later, middenin de reistocht van mijn leven, begin ik te begrijpen wat Van Woensel bedoelde.
Op mijn 44e maak ik mezelf graag wijs dat alles nog voor me ligt. Dat de zinnenprikkelende opeenvolging van gebeurtenissen elk moment kan losbarsten. Bij elk boek denk ik: dat ga ik een keer lezen. Bij elk land denk ik: daar ga ik een keer heen.
Maar die momenten worden spaarzamer. De sluier van zelfbedrog wordt langzaam opgetrokken. Tijd is niet eindeloos verbeuzelbaar. Hoe minder geld in de portemonnee, hoe meer elke cent gaat tellen.
Afijn, deze mijmeringen, én het eerdere Facebookstuk over hem, zwengelden het plan aan om mijn oude tekenleraar nu echt eens op te zoeken. Maar net als Toergenjev bleek ik te laat. Aart van Woensel is dood. Afgelopen maand overleed hij, op 90-jarige leeftijd.
Toergenjev had gelijk toen hij schreef:
“O, jeugd! O, jeugd! Jij trekt je nergens wat van aan, het lijkt of je de beschikking hebt over alle schatten van het heelal. Maar intussen snellen je dagen voort en verdwijnen zonder een spoor na te laten … En wellicht bestaat het hele geheim van jouw bekoorlijkheid niet in de mogelijkheid alles te doen, maar in de mogelijkheid te dénken dat je alles kunt doen …’
Ik dank u voor uw voortrazende tijd.
Nacht 1 als caretaker van het Overlook Hotel te Veldhoven. All work and no play makes Joor a dull boy.
Een prent van mij uit 1971, ik meen tijdens de Paul Cézanne Retrospective in de Salon d’Automne in Den Dungen. De fotograaf van deze toen nog gewaagde mirror selfie was Annie Leibovitz of Robert Mapplethorpe, ik vergeet wie. Stuur geld.