Lief dagboek.
Ik werk nu al drie nachten in het hotel en krijg met de minuut meer spijt dat ik nooit een vak heb geleerd.

23:45
Er wordt gebeld naar de receptie.
‘Ja hallo, u spreekt met Jansen in kamer 312. Ik zat net in kamer 103. Maar nu heb ik daar mijn onderbroek laten liggen.’ Geen grap.
Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga NIET naar Jansen z’n onderbroek zoeken in kamer 103,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL naar Jansen z’n onderbroek zoeken in kamer 103,’ zegt collega Frits.
Kamer 103 riekt naar een camembert uit de Elzas die zes weken onder een zweetsok heeft gelegen. En daar is hij: Jansen z’n onderbroek, in volle hemelse glorie op de rand van het bed.
‘Geen broek te bekennen hier,’ zeg ik in de portofoon.

01:20
Een wel erg aanhankelijke, naar wodka zwemende dame meldt zich bij de balie: haar keycard doet het niet. Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga NIET met de naar wodka zwemende dame mee,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL met de naar wodka zwemende dame mee,’ zegt collega Frits.
Als ik de kamerdeur voor haar heb geopend gaat haar vinger langs mijn schouder. ‘Kom je nog even binnen?’ zegt ze. Geen grap.
‘Ik denk dat ze me dan bij de receptie gaan missen, mevrouw.’

05:32
Er is een vogel de feestzaal binnengevlogen. Een mottige kraai. Geen grap. ‘Hij zit in m’n haar!’ gilt iemand. Een klusje voor Van Os, denkt collega Frits.
‘Ik ga GEEN kraai vangen in de feestzaal,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL een kraai vangen in de feestzaal,’ zegt collega Frits.
De feestzaal is leeggestormd en de mottige kraai zit doodleuk alle tijgernoten op te eten. ‘Die gaat mij mooi niet te pakken krijgen,’ denkt ie als hij mij ziet.

06:50
Tien minuten voor het einde van mijn dienst heeft de mottige kraai de zaal verlaten. Tevreden en met het buikje rond zie ik hem wegfladderen in de koele ochtendhemel.

Stuur geld. Nee maar echt.