Vandaag overkwam me iets. Ik zit te Eindhoven in de tram van het Fons Spoorenplantsoen naar de Tippo Tipboulevard als er iets vreemds gebeurt.
Een mannetje van een jaar of zeventig gooit zijn krant weg en werpt zich grienend op de grond. ‘Ik snap de wereld niet meer,’ huilt hij. ‘Het is allemaal te ingewikkeld.’
Hij roept: ‘Libertariërs rennen massaal achter een oranje sociopaat aan die alleen opkomt voor de superrijken. Feministen gaan als naakte pornosterren op de foto om te klagen dat ze als lustobject worden gezien. Wie zwijgt over racisme is een racist. Wie spreekt over racisme ontneemt zwarte mensen hun stem. Ik wil zo graag een goed mens zijn, maar ik begrijp er niks meer van!’
Niemand weet wat hij moet zeggen.
‘Waarom kan de mensheid zich niet gewoon verbroederen?’ roept het mannetje uit. ‘Ik voel mij volkomen alleen in het inktzwarte heelal!’
‘Inktzwart heelal vind ik een kwetsende term,’ zegt iemand. ‘Ik heb liever dat u spreekt van een “inclusieve ruimte met een kleurtje’.’
Het mannetje maakt een zwaar rochelend geluid en valt dood neer. Iedereen snelt toe om hem bijstand te verlenen.
‘Houden we wel even anderhalve meter afstand, mensen?’ brult de conducteur.
U begrijpt, tijd voor een stevig gesprek met de wijste mens aller tijden, Nelis Braadvet, uitbater van Cafetaria ‘Kanen en Oprotten’.
Ik vraag Nelis waarom niemand nog verbroedert en hij zegt: ‘Dat heb ik je al zo vaak gezegd, Joortje. Het is allemaal de schuld van het postmodern deconstructivisme.’
Ik heb al meteen geen zin meer maar Nelis legt uit:
‘In het postmodern deconstructivisme wordt alles fundamenteel onzeker gemaakt. Alle oude waarheden, autoriteiten en zekerheden worden gedeconstrueerd en in twijfel getrokken.’
Ik kijk hem glazig aan en hij zegt: ‘Jij denkt nu zeker dat al die hoogdravende filosofie niks met de dagelijkse realiteit te maken heeft? Nou, mooi wel. Kijk maar om je heen: alles getuigt van deconstructivisme. Alles wordt afgebroken. Omvergetrapt. Neergehaald. Het is de postmoderne beeldenstorm: er wordt niet meer geconstrueerd, alleen nog gedeconstrueerd.’
Nelis wijst naar buiten. ‘Daarom is alles wat je zegt verkeerd: omdat iedereen alleen nog weet hoe het niét moet, niet hoe het wél moet. We weten alleen nog hoe we moeten slopen, niet meer hoe we moeten bouwen. Dat is dus fundamenteel deconstructivisme.’
Ik kijk hem nog steeds glazig aan en Nelis zegt: ‘Weet je wat, laat maar. Het gaat om het postmoderne wantrouwen tegen de grote verhalen die waarheid claimen, zoals gebeurt in religie, politiek, wetenschap en kunst.’
‘Dat weet ik nog,’ zeg ik. ‘In het postmodernisme is geen universele waarheid meer. De waarheid bestaat niet, roept iedereen nu. Iedereen heeft recht op zijn eigen waarheid.’
‘Juist,’ zegt Nelis. ‘En dat is allemaal heel fijn en zo. Maar het betekent ook dat er geen universele waarden meer zijn om ons met elkaar te verbinden.’
‘Hoezo?’ vraag ik.
Nelis legt uit: ‘Zonder het universele kun je jezelf niet meer overstijgen. Je kunt nergens meer naartoe transcenderen. En als je jezelf niet meer kunt overstijgen zit je dus vast in je eigen. In het strikt individuele.’
Hij wijst naar het Boeddhabeeld boven de stoof. ‘Alles is één, Joortje. Alle grote wijsgeren zeggen het. Heb uw naaste lief als uzelf, dat zegt Jezus. Waarom? Omdat u ook uw naaste bént! Alle dingen zijn slechts tijdelijke manifestaties van het eeuwige.’
‘O ja?’ vraag ik.
‘Of het echt zo is weten we natuurlijk niet, Joortje. Maar het gaat erom dat je een besef van het universele nodig hebt om je eigen te kunnen ontstijgen.’
‘En hebben we dat nu niet meer, Nelis?’
‘Niet in het postmodernisme,’ zegt Nelis. ‘Daarin bestaat geen overkoepelende waarde. Er is geen ruimte meer om te beseffen dat jij en de ander één zijn. En zonder dat besef is er alleen nog maar verschil. Alles wat je hebt om op terug te vallen is ras, huidskleur, gender en stamgedrag.’
‘Zonder het universele is er dus geen wezenlijk contact mogelijk met de ander,’ zegt Nelis. ‘Wij kunnen onszelf alleen nog verliezen in de vluchtige saamhorigheid van een activistisch doel, alleen nog verbonden zijn in woede, niet in liefde en broederschap.’
De frietboer schudt het hoofd.
‘Probeer maar. Zeg maar eens tegen iemand: ‘Wij zijn allen één.’ Dan kijken ze je tot op het bot beledigd aan. Dan word je door rechts weggehoond als linkse zweefteef en door links beschuldigd van institutioneel racisme. ‘Hoe durf jij te beweren dat jij één bent met de ander,’ zeggen ze dan. ‘Jij mag je alleen verplaatsen in mensen uit dezelfde etnische groep. Niet in mensen van een ander ras of geslacht. Jij probeert je met die dooddoener alleen maar vrij te pleiten. Of zoiets.’
‘Wat staat ons nu nog te doen, Nelis?’ vraag ik bedroefd.
‘Heb mekander lief,’ zegt Nelis. ‘Denk aan wat Krishnamurti zei: Als je jezelf uitsluitend identificeert als een Indiër of een moslim of een christen of een Europeaan of wat dan ook, dan ben je gewelddadig. Waarom? Omdat je jezelf dan afscheidt van de rest van de mensheid. Wanneer je jezelf afscheidt door geloof, nationaliteit en traditie, dan leidt dat tot geweld. Dus iemand die geweld wil begrijpen, behoort niet tot een bepaald land of religie, politieke partij of systeem; hij houdt zich bezig met het totale begrip van de mensheid.’
Ik ontdek opeens iets irritants.
‘Wacht, m’n telefoon stond niet aan,’ roep ik. ‘Zeg dat allemaal nog eens, dan neem ik het op.’
Nelis komt mij met zijn vleesmes achterna.
‘Optieven Van Os! Met je praatjes. Ga ‘s een baan zoeken of zo!’