Het begint er al mee dat collega Frits vraagt: ‘Waar is de banaan die hier lag?’
Ik zeg dat ik die heb opgegeten.
‘Deksels Van Os, je moet niet altijd klakkeloos alles opeten wat je hier ziet liggen. Die banaan was voor een gast. Dus ga jij maar eens snel een nieuwe halen in de keuken.’
Het is die onvermijdelijke periode van een nieuwe baan waarin je van de ene ramp in de andere blundert. Precies waar je op zit te wachten op je vierenveertigste.
Maar goed, ik wilde zo nodig de gekwelde schrijver uithangen. Zodat ze later kunnen zeggen: ‘Van Os was zó arm dat hij als nachtportier moest werken.’ Proactieve mystificatie heet dat.
‘En blijf met je tengels van de tartaar à la Bofinger,’ roept Frits mij na. ‘Die troep kost een vermogen.’
Het is drukker dan normaal. Morgen is er een grote snuffelmarkt in de conferentiezaal en al de hele nacht arriveren er handelaren met bestelbusjes, aanhangers, zelfs campers.
‘Ze gaan al om twee uur ‘s nachts voor de deur staan zodat ze straks het beste plekje hebben,’ zegt Frits.
Ik ben nog niet in de keuken of er klinkt een trommelvliestergend geloei. WOE WOE WOE.
Het geluid verdwijnt en twee tellen later verschijnt Frits op de mobilofoon. ‘Zeg eens Osje, heb jij toevallig met je pootjes aan het alarm gezeten?’
Dat klopt. Uit verveling heb ik de handleiding zitten doorlezen. Frits slaakt een diepe zucht.
‘Je moet het linkerknopje hebben!’ zegt hij. ‘Waar INVOER onder staat.’
Terug op de receptie, de wachtende banaan in ere hersteld, heeft Frits een leuk klusje voor me: alle wake-up calls in het systeem zetten.
Ondertussen blijven ze arriveren voor de snuffelmarkt. ‘Kijk dat geteisem nou eens dringen voor de ingang,’ zegt Frits met een blik op de monitor. Hij overdrijft niet: er staat zeker honderd man voor de poort. Het lijkt een beetje op die scène uit Lord of the Rings waarin Orks de Helmspoort bestormen.
‘Alle donders,’ roept Frits, ‘wat heb je nou weer gedaan?’
Ik heb een verkeerd knopje aangeklikt. In plaats van een handjevol gasten, heb ik ingevoerd dat álle gasten een wake-up call krijgen. Geen grap. ALLE vijfhonderd slapers worden straks om half zes uit hun nest gebeld.
‘God god góóód,’ zegt Frits. Hij piept: ‘Ik weet niet hoe ik dat terug moet draaien. Over een paar uur staat de lobby vol met boze mensen.’
Er wordt naar de receptie gebeld. De organisator van de snuffelmarkt wil vast de zaal in zodat hij een en ander kan klaarzetten. Frits jaagt mij weg:
‘Van Os, ga jij de deur opendoen voor die vent. Dan probeer ik hier de schade te beperken.’
Ik kom in de conferentiezaal, die nu nog stil en donker is. Aan de wand zitten twee glimmende knopjes: een voor de deur, een voor het rolluik waar de verkopers straks doorheen moeten.
Twee keer raden welke ik indruk.
Het enorme stalen luik, scharnierend als een middeleeuws valhek, met een geknars dat door merg en been gaat, gaat langzaam open. Daarachter, als een zich uitstrekkend leger, staan de handelaren; hijgend, grommend, likkebaardend, tot op de laatste man bereid om over het stuiptrekkende lijk van zijn buur te klauteren als ze dat een beter plaatsje oplevert.
‘De poort gaat open!’ gilt iemand.
‘We kunnen erin!’
‘Voorwaarts! Voorwaarts!’
En daar komt het gepeupel, als een aanstormend legioen. Tot de tanden gewapend met dozen, tassen, lampen, stoelen, kasten, kandelaren en wandtapijten.
Ik kan het niet voorkomen: een vernietigende tsunami van wansmaak stort zich uit over de nachtzwarte ruimte; razend, vloekend, struikelend. Het is vijf over drie ‘s ochtends.
Frits verschijnt op de mobilofoon.
‘En, lukt het? Heb je die vent binnengelaten?’
HA HA wat een pret, nietwaar mensen? Afijn, volgende keer weer nieuwe nachtelijke lotgevallen.