Ode aan Meneer Aart

‘De wat knorrige meneer Aart,’ lezen we, ‘werd aan het programma Sesamstraat toegevoegd om het wat minder zoetsappig te maken.’
Ik zou een stap verder willen gaan: Meneer Aart werd aan ons leven toegevoegd om het wat minder zoetsappig te maken. Want Meneer Aart snapte het. Dat het leven bitterzoet is.
In een wereld vol rubbertegels was Meneer Aart de losliggende baksteen waarover je struikelt en je pols breekt.
Meneer Aart was de kuil in het asfalt.
Meneer Aart was de rauwkost bij de friet.
Meneer Aart was het gelopen blauwtje.
Meneer Aart was de mislukte verjaardag.
Meneer Aart was de geschaafde knie.
Meneer Aart was de roestige spijker.
Meneer Aart was de punaise in de Ikea-ballenbak.
Meneer Aart was het slechte rapportcijfer.
Meneer Aart was de derde prijs in de tekenwedstrijd.
Meneer Aart was de angst dat de Sint dit jaar niet komen zou.
Meneer Aart was het pak voor je broek dat je pamperende ouders je niet geven wilden.
Meneer Aart begreep het. Dat kinderen het nodig hebben: de enge oom, de gebroken tand, de dode mus.
Meneer Aart was het vaccin dat een immuunrespons opwekt tegen de teleurstellingen van het leven.
‘Ondanks zijn strengheid en mopperig gedrag,’ lezen we, ‘was Meneer Aart in het bruine pak toch zeer geliefd bij de kleintjes.’
Dat moet zijn: Dankzij.
Dánkzij.

Uit het Zuiden – recensie

Sorry mensen, het duurde even. Maar hier is hij dan: mijn langverwachte beschouwing van ‘Uit het Zuiden’, het boek van actrice Carine Crutzen.
Het kan u door de schier onuitputtelijke media-aandacht nauwelijks zijn ontgaan: mijn geliefde ex Carine debuteerde vorig jaar met een roman. De afgelopen maanden heb ik haar, zoals u misschien heeft gemerkt, dan ook eindeloos geteisterd. Dat lijkt onaardig, maar ik had twee uitstekende redenen.
De eerste reden: Crutzen is een bekende Nederlander. En die staan altijd vooraan in de uitgeversrij. Voor een margeschrijver als ik is dat heel hinderlijk. U moet het zich als volgt voorstellen: u staat, na braaf een nummertje te hebben getrokken, bij de bakker op uw beurt te wachten. Dan komt er ineens een bekende Nederlander binnen. De bakker roept verrukt uit: ‘Ha meneer Brandsteder, komt u verder. Nee, let niet op het klootjesvolk, u kunt uw bestelling meteen doorgeven.’
Vanuit het perspectief van aspirantschrijvers zijn bekende Nederlanders het ergst denkbare richeltuig. U mag er voetstoots van uitgaan dat een veel groter aantal tijdloze meesterwerken het licht had gezien, mits het uitgeefbudget niet naar Yvon Jaspers of Nicolette Kluijver was gegaan. Joris van Os (om maar een willekeurige naam te noemen) was een internationaal begrip geweest, daar valt niet aan te twijfelen.
Maar nee, de Brandsteders van deze wereld vinden dat ze nog niet genoeg in de belangstelling staan, ze willen ook nog romans publiceren.
‘Of die boeken lezenswaard zullen zijn weet nog niemand, maar dát ze er zijn kan niemand ontgaan,’ schreven Aleid Truijens en Wim Wirtz reeds in 2003 in de Volkskrant.
De tweede reden: Crutzens boek gaat over Crutzen. Dat wil zeggen: over de eigen kinderjaren, de eigen familie, de eigen coming of age. ‘Een roman over haar jeugd, waarin geen woord verzonnen is,’ lezen we in de Volkskrant. Want natuurlijk. Een modern boek is autobiografisch. Wij mogen er, eveneens voetstoots, van uitgaan dat Crutz er geen moment aan gedacht heeft om iets ánders te schrijven dan een autobiografie.
Ik blijf van mening dat mensen die zichzelf opzienbarend genoeg vinden om een heel boek aan te wijden best een beetje geplaagd mogen worden. Maar ik sta daarin alleen. Want het grote publiek is juist dol op egodocumenten, zoals Jacques Presser ze noemt.

Fictie als vloekwoord
Waargebeurde verhalen hebben de aloude fictieroman (niet langer een pleonasme helaas) in waardering voorbijgestreefd. Smokkelde een auteur in vroeger tijden zijn leven in bedekte termen een boek binnen, tegenwoordig wordt het hem haast kwalijk genomen als blijkt dat zijn fictiewerk uit de duim is gezogen.
Eind vorig jaar haastte Lieke Kézér zich te verzekeren dat haar tweede roman weliswaar niet autobiografisch was, maar wel ‘dichter op mijn huid’ zat. ‘Aan Chesil Beach’ bevat een disclaimer waarin staat dat de hoofdpersonen niet echt bestaan: in een tijd waarin elk boek autobiografisch is, moet zelfs een groot schrijver als Ian McEwan een coda toevoegen waarin hij de lezer eraan herinnert dat zijn roman toch vooral fictie is.
Dat de term ‘roman’ een elastisch begrip is geworden blijkt uit het feit dat Crutzens boek als zodanig in de markt is gezet. De uitgever vond het een roman, zegt Carine ergens, terwijl het hier toch een loepzuiver geval van geselecteerde memoires betreft.
Zijn romans waar? vraagt Tanny Dobbelaar in haar boek ‘Familieverhalen; de kunst van het schrijven over je naasten.’ Ze zegt: ‘Veel familiegeschiedenissen maken aanspraak op waarheid en vallen dus in de categorie non-fictie. Tegelijkertijd maken ze gebruik van literaire technieken waarmee ze hun verhaal toegankelijker maken – en fraaier. Zijn ze dan nog waar?’
Hiermee stuiten we op nog een andere merkwaardigheid: soms is fictie een effectievere manier om de werkelijkheid te naderen.
‘Vat gerust een paar tantes samen als je familiegeschiedenis zo beter uit de verf komt,’ adviseert kroniekschrijver Marijke Hilhorst. Schrijver Nelleke Noordervliet transformeert haar overgrootmoeder doodleuk tot kinderjuf van het pasgeboren prinsesje Wilhelmina. Is dat ooit gebeurd? Dat is zeer onwaarschijnlijk, maar zo’n scène geeft, aldus Noordervliet, de mogelijkheid om haar overgrootmoeder ‘dichter te naderen dan met pure feiten mogelijk was geweest’.
‘Treurig is mooi als het niet echt is,’ zegt ironisch genoeg een neefje in het boek van Crutzen.

Fictie als loopjongen voor non-fictie
Soms wordt de werkelijkheid ook verdraaid om de privacy van genoemde personen te beschermen of om de auteur te behoeden voor boze lezers. De roman als ‘cordon-sanitair’, noemt Stephan Sanders dat: onder de noemer fictie kan de schrijver zijn handen wassen in literaire onschuld.
Maar nog vaker wordt een boek een ‘roman’ genoemd om een waargebeurd verhaal meer literair cachet te geven. Zo is er een opvallende situatie ontstaan: de suffe roman van weleer wordt vervangen door populaire non-fictie, non-fictie wordt vervolgens aangedikt met fictie en als roman in de markt gezet.
Hoe dan ook, je kunt het de lezer niet kwalijk nemen dat hij graag waargebeurde verhalen leest, net als je het de schrijver niet kwalijk kunt nemen dat hij een boek over zijn moeder schrijft. Een schrijver schrijft wat hij schrijft.
Evenmin kun je het een bekende Nederlander verwijten dat hij bekend is, of dat hij gebruikmaakt van de rode lopers die uitgeefhuizen gretig voor hem uitrollen. Wat een eerlijke gelegenheidsrecensent nog rest is doen wat geen redacteur kennelijk nog doet: het boek beoordelen op inhoud, niet op publiciteitswaarde.
Terug naar het Zuiden dus.

Uit het Zuiden
Ja, Crutzens boek is dus het zoveelste egodocument. Maar is het een GOED egodocument?
Het antwoord is ja. Het zou mij, gezien het voorgaande, voortreffelijk uitkomen als ik kon stellen dat Crutz het zoveelste niemendalletje heeft toegevoegd aan een uitpuilend populistisch genre. Maar helaas, het boek is goed.
Crutzen zet haar verhaal neer op een bijzondere, weloverwogen manier. Hier is een verteller bezig, iemand met kennis van structuur, techniek, spanningsboog. Haar jeugd is geen droge opsomming, maar een op de grond gevallen vaas waarvan de scherven met zorg worden opgeraapt om hem op een onderhoudende manier te reconstrueren.
De herinneringen zijn flarden, ja, maar ook kleine doorkijkjes, een caleidoscopische blik op een bedachtzaam leven. Het boek leest als een bundel nagelaten fragmenten, een door vocht aangevreten dagboek, en juist dat maakt het intrigerend.
Maar er is meer.

Ouders en literatuur
In een van zijn boeken laat Tom Lanoye zijn moeder zeggen: ‘Er is maar één slag volk verfoeilijker dan mensen die slecht schrijven over hun ouders. Dat zijn mensen die niét schrijven over hun ouders.’
Crutzen heeft haar terugblik afgebakend. Haar boek bevat vrijwel geen woord over haar carrière, haar ervaringen als actrice. Mijn jarenlange affaire met haar is nergens terug te vinden. Haar eigen gezin leren we ook nauwelijks kennen. Haar man lijkt een gezichtsloze figurant in een script dat van Carine toch vooral een dochter maakt.
Het verhaal van Crutzen is een verhaal over haar ouders. En daarmee over zichzelf als dochter. Uit het Zuiden gaat over de onmacht om de perfecte dochter te zijn, over krampachtige pogingen zich in het complexe leven van vader en moeder dienstbaar op te stellen. Crutz is er immer op uit om zelfs in de vlezigste, mottigste mens het cultuurwezen op te diepen, en ook in haar ouders wil ze, desnoods met terugwerkende kracht, desnoods door de kracht van het geschreven woord, het beste naar boven halen.
Dat levert een aangrijpende rode draad op. Een intern conflict. En daarin onderscheidt Uit het Zuiden zich van de meeste memoires. Uit het Zuiden is geen roman, hoe graag de uitgever het ook zou willen, maar in het boek zit wel een roman verstopt. Door de korte hoofdstukken, van de raak getypeerde jeugdtaferelen tot aan de schrijnende poëzie van aftakeling en dood, sluimert een universeel thema.
En op de momenten dat Crutz die weet aan te stippen gaat het boek niet meer over Crutz. Niet meer over haar rol als dochter. Niet meer over haar moeder. Niet meer over haar vader.
Dan gaat het over alle dochters. Over alle moeders. En over alle vaders.
Conclusie
Bekende Nederlanders zijn stom en zelfverheerlijkende boeken over je jeugd nog stommer. Maar áls je dan een bekende Nederlander bent, en je schríj́ft over je jeugd, doe het dan met de analytische tederheid en het zelfoverstijgend inzicht van Carine Crutzen.
Ik dank u voor uw tijd.

Hartstochtelijk

Ik ben net terug van mijn oom Nelis. Geen grap, ik heb echt een oom Nelis.
Nelis bewoont een piepklein appartement vol boeken. Om de zoveel tijd breng ik hem een bezoek met de bedoeling hem levenswijsheden te ontfutselen.
Vandaag vroeg ik: ‘Oom Nelis, laten we er niet omheen draaien, u hebt het aan de rikketik. Met heel veel geluk heeft u nog slechts enkele jaren te gaan. Wat is het geheim van uw slechte humeur?’
‘Joortje,’ zei hij, ‘ik laat me door jou niet op de kast jagen vandaag. Mijn humeur is namelijk opperbest. Ik ga met een schoon geweten hemelen.’
‘Hoe dat zo?’ informeerde ik.
‘Ik heb nog nooit iemand om zeep geholpen,’ antwoordde hij. ‘Dat lijkt misschien geen grote deugd maar geloof me: gezien de drie huwelijken die ik achter de rug heb is het geen geringe prestatie.’
‘Welk advies laat u na aan uw jeugdige neef?’ vroeg ik.
‘Joortje,’ zei hij, en ik citeer hem hier woord voor woord: ‘ik heb reden genoeg om verbitterd te zijn. Maar ik ben het niet. Waarom niet? Omdat ik geleerd heb om hartstochtelijk van het leven te houden, zelfs als het niet van mij houdt.’
The end

Matrix

Heeft u dat ook wel eens? Een gebeurtenis die je doet vermoeden dat het drugsgebruik uit je jeugd zich opeens komt wreken?
De blonde serveerster verschijnt aan het tafeltje, krabt aan haar neus en vraagt: ‘Had u iets willen drinken?’
Ik bestel een Italiaanse truttenkoffie. ‘Helemaal goed,’ zegt ze, want dat zeggen ze tegenwoordig allemaal.
Ze huppelt de keuken in. Dan gebeurt er iets raars. Een déjà-vu zoals ik hem nog nooit heb beleefd! Een glitch in de matrix. Of in mijn brein.
Precies dezelfde blonde serveerster dartelt tevoorschijn uit de tegenovergestelde richting. Ze komt naar het tafeltje, krabt aan haar neus en vraagt: ‘Had u iets willen drinken?’
‘Had ik niet net iets bij u besteld?’ vraag ik verward.
‘Bij mij? Nee hoor.’ zegt ze monter.
Ik doe mijn bestelling nog eens en kijk angstzwetend toe hoe ze nogmaals de keuken in huppelt.
Ze komt terug met de koffie, zet hem neer en zegt: ‘Geniet ervan.’ Ze is de deur nog maar net uit als ze opnieuw binnenkomt. Door een andere deur. Ze zet de koffie neer en zegt: ‘Geniet ervan.’
Net als ik mijn psychiater in de telefoon heb opgezocht komen ze samen tevoorschijn, de eeneiige loeders. Met strakke snoetjes, maar met een onderdrukte lach die verraadt dat ze er lol in hebben hun klanten een psychose te bezorgen.

Hotel, Proloog

Omdat ik ondanks mijn sterrenstatus nog steeds geen cent te besteden heb, postuleerde ik onlangs naar de betrekking van receptionist bij een groot hotel hier ter stede.
De sollicitatie bleek een doorslaand succes. Waarom een vijfsterrenhotel mijn hoofd ziet binnenwandelen en denkt: daar loopt ons nieuwe visitekaartje, is mij een raadsel, maar goed.
Vandaag werd ik gebeld door de terreurblaag van personeelszaken. Er was een probleem in de communicatie.
O ja? zeg ik.
Ja, zegt ze, je hebt voor deze maand wel doorgegeven welke dagen je niet beschikbaar bent, maar je hebt helemaal niet doorgegeven welke dagen je wél beschikbaar bent.
U voelt hem aankomen: stuur geld en snel.

Ellendig

Omdat ik een ellendig stuk sekreet ben vind ik het leuk om onschuldige voorbijgangers te teisteren. Ik heb het met name voorzien op mensen die mij niks hebben misdaan. En die er uitzien alsof ze het al zwaar genoeg hebben.
Zo heb ik bij deze meneer stiekem een Franse worst en een 5-liter fles bakolie in het karretje gelegd. Dat doe ik heel vaak.
Ik ben 44 jaar. Dat maakt het allemaal zo tragisch, mensen.

Mansplainer

Aan het tafeltje naast mij twee jongedames.
DAME 1: Ik heb laatst op Sky News dat debat gekeken tussen Sylvana Simons en Douglas Murray.
DAME 2: O ja, dat heb ik ook gezien.
DAME 1: Het was tenenkrommend. Dat toontje aan het begin al. Die neerbuigende presentator!
DAME 2: Ja, dat was heel erg. Ik zag het.
DAME 1: Echt zo’n witte ouwe cisgender met een klein piemeltje, weet je wel? Die denkt dat vrouwen de free speech bedreigen. De manier waarop hij Sylvana al meteen wegzet als een lachwekkend zeurvrouwtje en die conservatieve lul Murray als een baken van wijsheid.
DAME 2: Ja ik heb het gezien.
DAME 1: En dan het interview zelf. Vreselijk. Sylvana kreeg er geen woord tussen. Murray weigerde haar serieus te nemen en bleef maar door haar heen praten. Echt, je had het moeten zien.
DAME 2: Ik heb het ook gezien.
DAME 1: Het was alsof Sylvana er niet eens was. Ze had er net zo goed niet kunnen zijn. Die vent bleef gewoon zijn verhaal afratelen. Geen greintje respect.
DAME 2: Ja, ik zag het.
DAME 1: Ik begrijp niet dat zo’n vent een podium krijgt. Schaamteloos. Je had het moeten zien!
DAME 2: Ik héb het ook gezien. Dat zeg ik net.
DAME 1: Op een gegeven moment was hij een volle vijf minuten achter elkaar aan het woord. Bla bla bla. En maar lullen. En maar ouwehoeren. De anderen geen enkele ruimte gunnen. En zich tot vervelends toe beroepen op zijn zogenaamde vakkennis en zijn onderzoeken en zijn prutsboekjes. Ik zeg je: die Murray is precies het rechtse geprivilegieerde alfamannetje dat je zou verwachten. Tegen vrouwen. Tegen moslims. Tegen minderheden. Je zou die lul eens moeten googelen.
DAME 2: Ja, ik weet wie Douglas Murray is. Ik heb een artikel over hem geschreven in de …
DAME 1: Echt, een vreselijke trol. Als je ‘mansplainer’ opzoekt in het woordenboek krijg je een foto van die vent te zien. Weet je wat dat is, een mansplainer?
DAME 2: Ja, tuurlijk.
DAME 1: Dat is een dominante lul die denkt dat ie alles weet en dingen aan je uitlegt alsof je debiel bent. Snap je?
DAME 2: Ja …
DAME 1: Kortom, het was een blamage. Echt, je had het moeten zien!

Aanstekelijke opgewektheid

Vandaag had ik ergens een lezing of zoiets waarbij ik met kenmerkend enthousiasme en aanstekelijke opgewektheid de zaal wist te begeesteren.
Medepresentator was de immer charmante Jacqueline Zirkzee.

Blind Date

Omdat er van de medemens veel te leren valt luister ik nauwlettend en met aanzwellende belangstelling naar het stelletje aan de tafel naast mij.
Begin veertig zijn ze, de man en de vrouw, en verwikkeld in een blind date.
Op een blind date delft degene die zijn happigheid het slechtst kan verhullen meestal het onderspit, en hier is dat niet anders. De verlegen, naar gezelschap hunkerende man voelt nu al aan dat hij geen partij is voor de onafhankelijke wereldwijze powervrouw tegenover hem.
Zij vertelt over haar drie gestrande huwelijken. Hij luistert.
‘De eerste bleek een borderliner,’ zegt ze. ‘Dat was vreselijk. Hij had van die woedeaanvallen. Zomaar uit het niks. Dan sloeg hij me. Hij heeft me twee keer het ziekenhuis in geslagen.’
‘Jeetje,’ zegt hij.
‘De tweede bleek een strafblad te hebben,’ zegt ze. ‘En gokschulden. Uiteindelijk plunderde hij mijn rekening en ging er met een ander vandoor. Ik heb nu een afbetalingsregeling bij de bank.’
‘Jeetje,’ zegt hij.
‘De derde bleek een narcist,’ zegt ze. ‘Echt, die was volkomen psychopatisch. Hij verdraaide alles. Hij heeft iedereen tegen me opgezet. Hij was zo manipulatief dat hij nu de voogdij over de kinderen heeft. Ik krijg ze nooit te zien!’
‘Jeetje,’ zegt hij.
De date is voorbij.
‘Ik vond het echt súper gezellig!’ zegt ze.
Hij krimpt bijna ineen door de verpletterend platonische vriendelijkheid waarmee ze zich van hem ontdoet.
Als een geslagen hond slentert hij richting exit. Hij is de deur nog niet uit of zij grijpt naar de telefoon.
‘Ja, hij is weg,’ zegt ze. ‘Was best leuk hoor. Maar ‘t gaat hem niet worden.’
Ze luistert even naar de ander.
‘Jawel, heel aardig,’ zegt ze. ‘Maar het was hem gewoon niet. Ik voel dat feilloos. Ik luister altijd naar mijn intuïtie. En ik weet al na vijf tellen of iemand bij me past of niet. Echt, ik voel dat metéén!’

Koeperus

Ik las net iets over de controversiële ‘hertaling’ van het werk van Louis Couperus. De in 1863 geboren schrijver was ernstig aan een revisie toe, vond men. Om jongeren aan het lezen te krijgen is zijn schrijfstijl naar verluidt sterk vereenvoudigd.
Ik ben het daar natuurlijk vol-ko-men mee eens.
Dat hopeloos archaïsche mannetje met zijn moeilijke woorden en uitputtend lange zinnen. Dat kan toch ook wel korter, Lowietje?
Ooit was er een tijd waarin de lat der opvoeding hoog werd gelegd en leerlingen gestimuleerd werden eroverheen te klimmen. Maar waarom al die moeite als je de lat ook gewoon op de grond kunt kletteren en de jeugd er doodleuk overheen laat wandelen? Ze hoeven dan niet eens van hun telefoon op te kijken. Hoera.
En het is een stuk inclusiever, want er zijn geen achterblijvers die het elitaire koloniale witte niveau niet halen. Of zoiets.
Ik stel dan ook voor dat we deze lijn klakkeloos doortrekken.
Om jongeren aan het rekenen te krijgen vergemakkelijken we de wiskunde door alles af te schaffen dat ingewikkelder is dan 2+2.
Om jongeren aan de topografie te krijgen schrappen we de helft van alle landen op de aardbol.
Om jongeren aan het denken te zetten censureren we de onbegrijpelijke theorieën van grote filosofen en vervangen ze door een compendium van alle aforismen van Johan Cruijff.
Zet iemand dit even in een leuk manifestje? (Niet te lang). Dan sturen we het naar het ministerie van onderweis.
Ik dank u voor uw tijd.