VAN OS action figure™️

Mijn fabrikant heeft zich enigszins verkeken op de marktbehoefte aan een VAN OS action figure™️.

Om preciezer te zijn is er geen enkele vraag naar een VAN OS action figure™️.

Afijn, een dure les maar een wijze les.
Geïnteresseerden om het pakhuis van vier miljoen stuks tegen productiekosten over te nemen gelieve mij even een mailtje te doen toekomen.

Dank.

Over Nietzsche en mijn naderende einde

Ik weet wat u denkt: Joortje, succesvol auteur zijnd, is altijd bezig met schrijven. Helaas niet.
Feitelijk heb ik maar twee hobby’s: Nietzsche lezen en het internet afstruinen naar enge ziekten die ik mezelf kan toe-eigenen.

Vandaag kwamen deze twee hobby’s samen. Ik las namelijk dat Nietzsche, waarvan altijd werd aangenomen dat syfilis hem de das omdeed, mogelijk leed aan een aandoening waarvan ik nog nooit had gehoord: Cadasil. Dat is een erfelijke ziekte die gekenmerkt wordt door TIA’ s, herseninfarcten, migraine met aura, dementie en psychiatrische symptomen.

Heeft u dat ook? Dat u een enge ziekte ziet en meteen een klik voelt? Zo van: BLAMMO! Wij horen bij elkaar! Dat heb ik nu dus met Cadasil.

Sinds enige tijd word ik namelijk geplaagd door vreemde toevallen waarvan de neuroloog zegt dat ze veroorzaakt worden door een relatief onschadelijke vorm van epilepsie. Maar ik weet wel beter: het zijn TIA’s. Oftewel: ‘microberoertes’. Dat heb ik op internet gelezen. En microberoertes, dat spreekt voor zich, zijn de opmaak voor macroberoertes.

Migraines heb ik ook, zoals u weet. Aura’s bestaan geeneens: ik heb de mijne eens laten behandelen en die vent stond volgens mij maar wat in de lucht te aaien. Voor zover ik me kan herinneren heb ik geen dementie. Maar dat kan natuurlijk nog komen. En wat betreft psychiatrische symptomen wijs ik u graag op de keren dat ik mijn kat hoorde praten.

Ik weet wat u denkt: Joortje is een hypochondroortje. Maar ik heb mijn symptomen gegoogeld en daar staat zwart op wit dat ik bijna doodga. Ik kan trouwens iedereen met medische klachten aanraden om eens op het interweb te gaan kijken: dat is waarlijk een goudmijn van betrouwbare informatie. By the way, alleen omdat je hypochondrisch bent wil niet zeggen dat je niet óók slokdarmkanker hebt. Ik heb trouwens óók slokdarmkanker.

Kortom, ik heb sinds vandaag dus een afgrijselijke aandoening. Mijn enige troost is: Nietzsche had het ook. Ergo: ik ben als Nietzsche. Ergo: ik heb nog maar een paar goede jaren om net zulke briljante boeken te schrijven! Maar daar is poen voor nodig, mensen, veel poen.

Ik weet wat u denkt: Joortje probeert ons weer op slinkse wijze geld uit de zak te kloppen.

Afijn, dank u voor uw tijd.

Komt een eekhoorn bij de snackbar

Vandaag zat ik mijn dagelijkse vegetarische hamkaassouflé weg te versnaperen in de snackbar van Nelis Braadvet toen er een vreselijk zielig uitziende eekhoorn naar binnen kwam strompelen.

‘Nelis,’ zei hij, ‘doe mij snel een slaatje, want er is mij iets rampzaligs overkomen.’
‘Wat dan?’ vroeg Nelis, die net zijn rokertje uitdrukte in het stoofvlees.
‘Ze hebben mijn boom omgehakt!’ riep de eekhoorn grienend.
‘Waarom?’ vroeg Nelis.
‘Om plaats te maken voor een duurzaam energieneutraal kantoorgebouw van de ABN AMRO,’ zei de eekhoorn.

Een vrouw met een imitatiebonten mantel zei:
‘Schande! Weet Greta Thunberg dit al?’
‘Wie is gretatunberg?’ vroeg de eekhoorn.
‘Dat is die enge autistische klimaatkabouter uit uppsala,’ riep een man die tegen de toonbank geleund stond.

De vrouw verslikte zich in haar kroket: ‘Gutte gutte gut, daar hebben we weer zo’n rechts piemeltje dat zich in zijn mannelijkheid bedreigd voelt door een klein meisje.’
‘Ik zag dat zweedse trollenkind op tv,’ zei de man. ‘De rillingen liepen over m’n lijf. Tering wat een verschijning: die geaffecteerde robotstem. Huiveringwekkend!’
‘Welja, val haar maar af omdat ze asperger heeft,’ zei de vrouw. ‘Dapper hoor! Maar ze durft tenminste.’

‘Om nog even op mijn boom terug te komen …’ zei de eekhoorn.

‘Ik val haar niet af,’ zei de man. ‘Ze zou juist tegen zichzelf beschermd moeten worden. Heb je die getikte moeder gezien? D’r eigen kind vermarkten. Nee, dan spoor je hoor. Geen wonder dat die bleke smurf zo verknipt is.’
De vrouw liep rood aan.
‘En nou is het afgelopen met die getriggerde alfamannetjes en hun Gretahaat. Elke keer als een jonge vrouw haar stem verheft springen er overal witte thierrybaudetstemmende mannen van middelbare leeftijd tevoorschijn om haar te bashen!’
‘Wat heeft thierrybaudet er nou weer mee te maken?’ zei de man. ‘Ik zal je wat vertellen. De zeilcrew die haar naar New York zeilde is terug gevlogen en de nieuwe is ingevlogen. Het is één grote nepperij.’

‘Maar mensen, mijn boom …!’ zei de eekhoorn. ‘Waar moet ik nu wonen?’

‘O god, het zal eens niet een witte vent zijn die dat zegt!’ riep de vrouw.
‘Ik heb het van mijn zwarte buurvrouw,’ protesteerde de man.
‘Greta Thunberg is de stem van de nieuwe generatie,’ zei de vrouw.
‘Greta Thunberg is een enge klimaatheks,’ zei de man.

‘Mijn boom …’ piepte de eekhoorn.

De vrouw smeet haar kroket op de vloer, ontdeed zich van haar imitatiebont en stortte zich op de man.
‘Racist! Klimaatontkenner!’ gilde ze terwijl ze hem met zijn hoofd op de toonbank bonkte.
‘Feminazi! Klimaatgekkie!’ gilde de man terwijl hij haar met een frituurpan te lijf ging.
‘Greta is onze Verlosser! Ze is de nieuwe messias!’ riep de vrouw. ‘Sluit je bij haar aan. Wie niet voor haar is, is tegen haar!’
‘Greta is een satanisch duivelsgebroed uit het hellevuur!’ riep de man. ‘Stop dat wijf in een gesticht!’

‘Effe stil, mensen!’ riep Nelis. ‘Ik heb hier een slaatje voor de eekhoorn. Hallo? Eekhoorn?’

Maar de eekhoorn was er niet meer. Hij had zijn staart onder de arm gestoken en was traag en mismoedig terug geslenterd naar zijn omgehakte boom.

Hipster en Yupsters

In mijn hoofd zit een doosje. En in dat doosje woont een vervelend oud mannetje. Fred de Zeikerd noem ik hem.

Het werkt zo:
Als ik reden heb om vrolijk te zijn geeft Fred de Zeikerd mij een reden om niét vrolijk te zijn. Heb ik net een mooi verhaal geschreven, dan klautert Fred uit zijn doosje en fluistert: ‘De honden lusten geen brood van dat verhaal.’
Heb ik net een flink stuk gefietst, dan klautert Fred uit zijn doosje en fluistert: ‘Jammer dat je die vette spekreet nog steeds achter je aansleept.’

Fred heeft weinig vertrouwen in de toekomst.
‘Wij denken wel dat de jeugd het goed met ons voor heeft,’ zegt hij, ‘dat ze ons gaan redden met hun activisme, maar het is allemaal oude wijn in nieuwe zakken.’

‘Hoezo?’ zeg ik.
‘Ze denken nu dat ze het wiel hebben uitgevonden,’ zegt hij. ’Maar de hippies hebben het in de jaren ‘60 allemaal al eens gedaan. Genderneutraal? Dat was de unisex-beweging: opheffen van sekseverschillen, allemaal dezelfde kleren. Ecologische voetafdruk? In de sixties heette dat The Population Bomb. Feminisme? Joke Smit en de Dolle Mina’s. Het leidde allemaal nergens toe. Ook nu niet. Hippies werden yuppies, hipsters worden yupsters. Let maar op!’

Maar vandaag zeg ik: ‘Fred, ik heb even geen zin in jou. Ik stop jou terug in het doosje en knoop dat stevig dicht met een eindje touw.’

Aldus van Fred verlost ga ik vol goede moed op pad. Ik moet in Strijp-S zijn. Strijp-S is dé hipsterbuurt van Eindhoven. Voorheen het fabrieksterrein van Philips. Tegenwoordig “bruist het met hippe winkels en goede horecazaken en zijn de oude fabrieken omgetoverd tot luxe lofts en creatieve werkplekken”, een “broeinest voor creatieve geesten”.

Alles hier ademt duurzaam. Organisch. Biologisch. Millennials op elke straathoek. Neusringen zo ver het oog reikt. Alles klopt aan Strijp. Alles is groen, energieneutraal, glutenvrij. Een broodje kun je hier niet krijgen, wel ‘urban street food’.

‘Stories’, zo heet het café waar ik na mijn afspraak een lactose-arme havermelk ga drinken. ZERO WASTE ZONE, roept de glazen deur. Alles in dit gebouw is ‘plastic vrij’.
En wat een fenomenaal gebouw! Hoog. Licht. En groen! Aan het plafond hangen honderden planten, met uitschieters die bijna de vloer raken. De hangende tuinen van Babylon in Eindhoven!

Het is een krachtig, triomfantelijk symbool voor de tijdgeest. Het vervuilende industriegebied is een weelderige oase geworden. Het roet van eerdere, onwetende generaties is door de ‘creatieve geesten’ van deze tijd, de activisten, de wereldredders, weggepoetst en vervangen door een ecobewuste utopie.

De piepjonge serveerster met de tatoeages en de neusring glimlacht als ik zeg dat ik het een prachtige ruimte vind. ‘Ja, er is echt over nagedacht,’ zegt ze.
‘En al die planten!’ zeg ik. ‘Hoe houden jullie dat bij? Elke dag een ladder op?’

Het meisje schatert het uit: ‘Maar nee meneer, die zijn van PLASTIC! Anders zouden we ze elke dag water moeten geven.’ Schuddebuikend loopt ze terug naar de counter.

Ik reken de 7 euro voor mijn koffie af en slenter weer naar buiten.

Ik hoor hoe Fred het touwtje doorknipt, uit het doosje klautert en fluistert: ‘Over tien jaar wonen alle hipsters in een vinexwijk in Heerhugowaard. Met twee benzineauto’s. Met vier kinderen. Met twee vliegvakanties per jaar. Zonder zonnepanelen.’

Waarom ik maar één voornaam heb

Een triest en waargebeurd verhaal

De meeste mensen die ik ken hebben meerdere voornamen. Minstens twee. Als ze post krijgen staat er bijvoorbeeld G.F. Jansen. Of B.J.J. den Prulleke. Omdat ik elke dag wel een dreigbrief of een laatste aanmaning ontvang, ging het mij uiteindelijk opvallen dat er bij mij alleen maar een J. staat.

Uiteindelijk belde ik met mijn vader teneinde het mysterie op te helderen. Waarom, vroeg ik, heb ik eigenlijk maar één voornaam?
Mijn vader zuchtte diep. ‘Ik wist dat deze dag zou komen,’ zei hij. ‘Goed dan. Het wordt tijd dat je de volle waarheid te horen krijgt.’

Ik kreeg de volle waarheid te horen. En dit is wat er destijds gebeurde:

Op 21 september 1975 stoof mijn vader in zijn DAF 55 naar het Vughtse gemeentehuis om mijn geboorte in administratieve zin wereldkundig te maken. Joris Joost zou ik voluit moeten gaan heten. J.J. van Os.

Eenmaal ter plaatse holde hij, aan de opwinding ten prooi die de komst van een eerstgeborene in de regel teweegbrengt, naar het loket (onderwijl sigaren uitdelend aan willekeurige voorbijgangers). Half vijf was het, en de ambtenarij stond reeds snakkend naar de klok te turen.

Het bewuste loket werd bemand door een vent die mijn vader veertig jaar later omschreef als ‘schriel, somber, der dagen zat en overduidelijk onder de plak bij zijn meerderen’.
‘Goedendag,’ zei mijn vader, ‘ik kom mijn zoon aangeven.’
‘Heeft u een nummertje getrokken?’ vroeg de vent.
‘Nee maar er is verder niemand,’ zei mijn vader.
‘Zonder nummertje kan ik u niet te woord staan,’ zei de vent.

Nadat hij hem met het alsnog getrokken nummertje presenteerde, zei mijn vader tegen de ambtenaar dat hij een zoon had aan te geven die enkele uren eerder het licht had gezien.
‘Naam?’ knarste de vent.
‘Mijn naam? Ben van Os.’
‘Nee, de naam van het kind.’
‘Ook van Os natuurlijk. Wat denkt u wel?’
‘Nee, de voornaam.’
‘O. Joris.’

De naam werd genoteerd op een velletje papier, en na het volledig doorlopen van alle overige plichtplegingen keerde mijn vader huiswaarts. Pas halverwege trapte hij vloekend op de rem. Die tweede naam. Die was hij door alle consternatie vergeten!

Met roodaangelopen hoofd holde hij het gemeentehuis weer in.
‘Ik ben vergeten zijn tweede naam te geven!’ riep hij tegen de ambtenaar.
‘Heeft u een nummertje getrokken?’
‘Godsamme er is verder niemand,’ zei mijn vader.
‘Zonder nummertje kan ik u niet te woord staan.’

Het nummertje werd getrokken en mijn vader zei: ‘Er moet nog een naam bij.’
‘Ja, maar ik heb het formulier nu al ingevuld,’ zei de ambtenaar.
‘Hoe bedoelt u ik heb het nu al ingevuld?’
‘Ik heb het formulier al ingevuld. Ik kan dat niet zomaar veranderen.’
‘Maar ik was hier vijf minuten geleden.’
‘Ja, maar het is al ingevuld.’
‘Daar ligt het!’ riep mijn vader. ‘In een bakje. Ik zie het liggen.’
‘Ja maar het is ingevuld.’
‘U kunt er toch gewoon een naam bij zetten?’
‘Voor het aanpassen van een geboorteakte geldt een tarief van 850 gulden.’
‘Parbleu?’
‘Het kost 850 gulden, meneer.’
Mijn vader beukte met zijn vuist op de balie.
‘Jij wil 850 gulden om dat velletje uit het bakje te halen en er een naam bij te schrijven?’
‘Zo zijn de regels, meneer.’

Vele jaren nadat mijn vader de ambtenaar op grafische wijze had uitgelegd waar hij dat velletje stoppen kon, lieten twee onderzoekers aan de Universiteit van Limerick een groep proefpersonen een wetenschappelijk artikel beoordelen. Iedereen kreeg hetzelfde artikel, maar de naam van de auteur werd steeds net iets anders vermeld: David Clark, David F. Clark, David F.P. Clark of David F.P.R. Clark.

De proefpersonen bleken erg gevoelig voor die voorletters: hoe meer, hoe beter. David kreeg de slechtste beoordeling en David F.P.R. de beste.

Afijn, geen wonder dat ik nooit serieus word genomen.

Over dingen die je niet niet leuk mag vinden

Aan het tafeltje naast mij zitten een paar stelletjes, ik schat ze achterin de twintig. Studievrienden vermoed ik, allemaal gesetteld in hun eerste rijtjeshuis. Ze hebben elkaar veel te vertellen. Dat wil zeggen, er moet veel worden bijgekletst. Waar samenzijn voorheen vanzelf ging, daar moeten de gezworen vrienden het nu hebben van stroef tot stand gekomen afspraken.

Ze vermaken zich prima, maar het stralende middelpunt van de assemblage is een bijzonder guitige baby.

De kleine is zó snoezig dat elk normaal gesprek onmogelijk is – immoreel zelfs. Hij trekt alle blikken naar zich toe, eist alle aandacht op. Elke nies komt hem op vertederde lachsalvo’s te staan. De hele tafel is gebiologeerd, betoverd door zoveel guitigheid.

Maar wacht, het getal is oneven. Een van de vrienden valt buiten de boot. Een van de vrienden vermaakt zich niet.

Het kost weinig moeite de uitzondering te identificeren: een jongedame in een smetteloos pastelkleurig outfit dat geen eigenaar van een kwijlende zuigeling ooit zal dragen. Het haar is parmantig opgestoken, de make-up is in strakke, doortastende lijnen aangebracht. De accessoires (tablet, cardprotector) verraden een loopbaan in het bedrijfsleven.

Misschien schets ik hier het clichébeeld van de kinderloze carrièrevrouw, maar het is onmiskenbaar: ze mag de baby niet. Ze lacht braaf mee met de rest maar de betovering ontbreekt. Haar blik dwaalt steeds af. Ze kijkt naar het water, naar haar telefoon, naar de treuzelende ober. Af en toe werpt ze verlangende blikken op het pakje Chesterfield dat half uit haar tas steekt.

En aldoor hoor je haar denken: Waarom wekt dat gejengel zoveel ontroering op? Waarom wordt elke pruttelscheet ontvangen alsof het de nieuwe roman van Buwalda is? Wat ziét iedereen toch in dat kale, kirrende, brabbelende, zabberende, speekselsproeiende onding?

Als de baby van hand tot hand gaat houdt onze heldin het voor gezien. Ze schokt overeind. ‘Ik moet écht gaan,’ zegt ze. En je weet: die gaat met de gordijnen dicht en de knip op de deur van haar babyloze huis genieten.

Maar voordat ze gehaast naar buiten loopt hoor je haar denken: Wat zou ik het graag een keer hardop zeggen, dat ik die baby geen ruk aan vind!
Maar natuurlijk laat ze het wel uit haar hoofd.

Nou vind ik baby’s toevallig wél leuk (en zij mij ook), en mijn standpunt aangaande kittens en puppy’s mag hier als bekend worden verondersteld. Maar het zette mij wel aan het denken. Wat als je iets niet leuk vindt dat je eigenlijk NIET niet leuk mag vinden?

De “hilarische, confronterende en messcherpe” stand-up comedians uit de incestueuze stal van BNNVARA bijvoorbeeld. Claudia de Breij, Peter Pannekoek, Jan Jaap van der Wal, Soundos El Ahmadi, Marc-Marie Huijbregts, Henry van Loon, Jochem Dinges, Dolf Jansen, Hans Sibbel, Thomas van Luyn, Giel Beelen.

Laatst zag ik het een keer voorbijkomen, een avondje Vara-cabaret. En ik hoorde mezelf denken: Wat zou ik het graag een keer hardop zeggen, dat ik die brave, zabberende, inclusieve, zelf-censurerende grappenmakers geen ruk aan vind.

Afijn, ik ga maar weer eens op huis aan. Naar de Dave Chapelle Show kijken. Met de gordijnen dicht en de knip op de deur.

Ik wens u een prettige voortzetting van de maaltijd.

Nelis Braadvet legt het hedendaags activisme uit

‘Nelis,’ zeg ik terwijl ik in cafetaria De Vette Smikkel mijn bierkroket in ontvangst neem, ‘mijn besluit staat vast. Ik ga mij aansluiten bij Extincion Rebellion. Wij hebben met ons kapitalisme de planeet verwoest en nu proberen we onder de rekening uit te komen door de hipsters ervoor te laten opdraaien. En we maken ze nog belachelijk ook. Maar ze DOEN tenminste iets.’

Nelis Braadvet schudt het wijze hoofd. ‘Joortje, joortje, joortje, hoe vaak moet ik jou het postmodernisme nog uitleggen?’
‘Je gaat het toch niet wéér over postmodernisme hebben, Nelis?’ vraag ik getergd.

‘Kijk,’ zegt Nelis, ‘de huidige generatie activisten bestaat uit hardcore postmodernisten. En de wereld schijnt maar niet te begrijpen hoe radicaal het postmoderne brein verschilt van al het voorgaande.’
‘Hoe dan?’
‘Eeuwenlang heeft de mensheid geloofd in de vooruitgang,’ legt Nelis uit. ‘Mensen waren altijd bezig om de een of andere utopie te realiseren. Wij vertrouwden daarbij op een universele moraal: vrijheid, gelijkheid, broederschap, dat soort dingen. Voor die moraal gingen mensen de barricades op.’

‘En nu niet meer?’
‘Nee,’ zegt Nelis. ‘Want als de POSTMODERNE mens ergens de pest aan heeft, dan is het een universele moraal. Die is juist de wortel van alle kwaad, vinden ze. Als mensen hun eigen moraal universeel vinden, dan gaan ze hem aan anderen opleggen. En dat leidt tot intolerantie en kolonialisme en Auschwitz. Tot onderdrukking van minderheden. Dus zeggen de postmodernen: er is geen overkoepelende moraal, er zijn 7 miljard kleine moraaltjes. En die zijn allemaal even moreel. Want wie ben jij om te oordelen over de moraal van een ander?’
‘Tot zover alleszins redelijk,’ zeg ik.

‘Het tweede waar postmodernen de pest aan hebben is objectiviteit,’ gaat Nelis verder. ‘Voor een universele moraal moet je namelijk objectief naar de wereld kunnen kijken. Maar postmodernen zeggen dat de geschiedenis niet objectief gekend kan worden: mensen zijn nu eenmaal zelf deel van die geschiedenis, en kunnen geen standpunt erbuiten of erboven innemen. “De Waarheid bestaat niet,” roepen ze de hele dag. Want anders gaan mensen hun waarheid aan anderen opleggen. Dus zeggen de postmodernen: er is geen overkoepelende waarheid, er zijn 7 miljard kleine waarheidjes. En die zijn allemaal even waar. Want wie ben jij om te oordelen over de waarheid van een ander?’

‘Ja.’
Nelis kwakt een lepel saus in een bakje patat en vervolgt:
‘Postmodernen houden van het vele, niet van het ene. Ga maar na: ze hameren voortdurend op de verschillen tussen mensen, niet op de overeenkomsten. Het gaat altijd om diversiteit en pluriformiteit. Want, zo zeggen ze, het aanvaarden van verschillen geeft anderen de kans in hun “andersheid” erkend te worden.’

‘Maar Nelis,’ zeg ik verbouwereerd, ‘zonder moraal en zonder waarheid kun je toch nergens tegen protesteren? Je kunt het namelijk nooit met iemand oneens zijn als alles even waar is.’

‘Daarin zit hem precies het probleem,’ zegt Nelis. ‘Kun je nog strijden voor een gemeenschappelijk doel als onze normen niet verankerd zijn in een (gefixeerde, kenbare) waarheid? Is niet alleen een universele werkelijkheid in staat om een oorlog van allen tegen allen te verhinderen?’
‘Ja!’ roep ik uit.

‘Postmodernen vinden van niet,’ zegt Nelis. ‘Want ze protesteren nog steeds. Maar hedendaags activisme is wel van een hele andere aard dan vroeger. Ik citeer de vorig jaar overleden Ilse Bulhof, hoogleraar wijsbegeerte: “In het postmoderne denken neemt maatschappijkritiek niet alleen de vorm aan van strijd om een betere wereld te vestigen. De postmoderne mens is niet langer de revolutionaire held, maar ook de integere mens, die geduldig blijft streven naar het goede — ook al verandert er in de wereld ogenschijnlijk niets. Het gaat er niet om wat een bepaalde handeling ’oplevert’, maar om wat zij UITDRUKT.”’

‘Uitdrukt?’ vraag ik verbaasd.
‘De “uitstraling ten goede” noemt Bulhof het. In de woorden van de Poolse dissident Adam Michnik: “Voor mij ligt de waarde van onze strijd niet besloten in de verwachting dat wij zullen overwinnen, doch in de WAARDE van de zaak waarvoor wij deze strijd zijn begonnen.” Hedendaags activisme is in de eerste plaats een aangelegenheid van HOUDING, niet van een programma of inhoud. Daarom weten die hipsters hun activisme ook zelden te verwoorden.’

‘Ik snap er geen hol van,’ zeg ik.
‘Ik citeer Ilse Bulhof nog eens,’ zegt Nelis. ‘Kijk of dit je bekend voor komt, Joortje: “In het postmoderne denken kondigt zich een andere levensinstelling aan dan de vooruitgangsethos: een maken van passen op de plaats, een soort rondedans. In plaats van pogingen het verleden met daden te overwinnen: de vrolijkheid van de dans.”’

‘Dans,’ herhaal ik.
‘Dans ja. Kijk naar die lui van Extinction Rebellion. Met hun rare dansjes en hun kostuums. Die demonstraties zijn meer een surrealistische happening dan een georganiseerd protest. Het gaat dan ook om de manifestatie. Er is een vaag besef van de aarde redden. Maar er is geen agenda. Geen plan. Want: geen overkoepelende moraal. Er is hoogstens de hoop dat de uitgedragen gemoedstoestand anderen aanspoort om mee te doen. Maar eigenlijk is zelfs dat al een stap te ver. Postmoderne activisten gaan volledig op in de dans van het eeuwige nu, in de theatrale arthouse-performance van de voortdurende bevestiging van het relatieve. En zo is het dus, Joortje!’

Nelis geeft een dreun op de kassa, die rinkelend openspringt. ‘Afijn, een bierkroket, twee frikandellen speciaal, een berenklauw en een Red Bull, dat is dan 18 eurootjes.’

‘Maar dit is rampzalig!’ roep ik in paniek uit. ‘Als zelfs de activisten ons niet meer gaan redden, wie dan wel? Wat moet er van deze planeet worden? Mijn god, Nietzsche had gelijk, we gaan er allemaal aan! Ik kan er niet meer tegen! Ik ga van een brug springen!’

En terwijl ik naar buiten storm hoor ik Nelis tegen de andere klanten zeggen: ‘Maak je geen zorgen. Die Van Os begint altijd existentiële discussies om onder de rekening uit te komen.’

Van Os past op een huis – een ijzingwekkende thriller

Afgelopen nacht paste ik op het huis van een kennis. Om preciezer te zijn paste ik op de katten van een kennis, om nog preciezer te zijn op twee jonge poezen die als wortelkleurige pingpongballen door de kamer stuiteren.

Dat het passen op dieren rampen kan opleveren weten wij reeds van schrijver Bob den Uyl; het relaas waarin hij piemelnaakt een ontsnapte kater achtervolgt door de tuin van de buren beveel ik u volmondig aan.

Dat het ook tot zenuwslopende misdaadthrillers kan leiden was mij tot aan afgelopen nacht onbekend.

Voor een goed begrip van de omstandigheden vertel ik erbij dat het huishouden ook nog een mottige oude teckel telt wiens bejaarde blaas in fluctuerende stadia van incontinentie verkeert.
‘Je moet Bertus op tijd de tuin in laten,’ waarschuwde mijn kennis, ‘anders plast ie in de hal. Op de poezen hoef je niet te letten, die zijn zindelijk.’

Bertus de tuin in laten vond ik prima. Ik was allang blij dat ik niet keutelrapend achter hem aan door het park hoefde te strompelen. Wie ooit gepoogd heeft een charmante jongedame aan te spreken met in zijn klauwen een kakelverse geplastificeerde drol, die weet precies wat ik bedoel.

De avond in het huis van mijn kennis begon gunstig. Bertus lag op zijn mat oud te wezen en de twee poezen zaten zusterlijk en met schijnbare onverschilligheid op de vensterbank. Af en toe wierpen de twee argwanende blikken in mijn richting, maar over het geheel hielden ze zich koest. Toen Bertus zich uit eigen beweging bij de tuindeur meldde en vervolgens braaf zijn plasje op het gazon deed had ik goede hoop dat de nacht zonder ongelukjes zou verstrijken.

Ik was dus redelijk verrast toen ik even later op de keukenvloer een roestkleurig, naar ammoniak geurend poeltje aantrof. Bertus zat er met een ietwat droevige kop naast, als een bejaarde die zich geneert voor zijn natte luier. ‘Arme Bertus,’ suste ik, en dweilde het poeltje op.

Een uur later, de duisternis had zich reeds aangediend, hoorde ik het beest opnieuw door de hal schuifelen. Ik stoof overeind en opende de tuindeur. Bertus vond het gazon en ledigde de blaas. ‘Bertus is braaf,’ zei ik.

Wat schetste mijn verbazing toen er even later wederom een onwelriekend plasje in de hal verscheen. Ditmaal was Bertus er met zijn onmogelijk korte poten dwars doorheen gebanjerd, het spoor liep helemaal tot aan zijn kleedje.
‘Bertus toch,’ zei ik op een toon die mijn diepste teleurstelling tot uitdrukking bracht.
Bertus jankte zachtjes, in zijn hondenogen zweemde een eindeloze droefheid.

Dit exacte scenario voltrok zich nog enkele malen: Bertus die in de tuin werd gelaten en vervolgens binnenshuis zijn poot lichtte. Uiteindelijk hield ik het voor gezien. De logeerkamer bevond zich op de eerste verdieping en met de ammoniakgeur nog in mijn neus trok ik de kamerdeur dicht om ongestoord van mijn nachtrust te genieten.

Het was toen dat mijn avontuur een huiveringwekkende wending nam …

Rond half vier in de ochtend werd ik uit een warrige slaap gewekt door een angstaanjagend geluid: er werd aan de deurklink gerammeld. De lichtknop kon ik zo snel niet traceren in de mij onbekende kamer en ik ging rechtop zitten, de oren gespitst.

Ja hoor, ik vergiste me niet. Een vaag gerucht op de gang, gevolgd door behoedzaam gemorrel aan de deur. Iets of iemand probeerde zich toegang te verschaffen tot de slaapvertrekken!

‘Pas op, mijn revolver is geladen!’ riep ik, maar daar lieten de krachten der duisternis zich niet door afschrikken: de deur sprong open en iets – een onbekend wezen – bewoog zich sluipenderwijs in de richting van mijn bed. Held die ik ben trok ik het dekbed over mijn hoofd en wachtte bevend en grienend het verloop der gebeurtenissen af.

Onmiskenbaar was het: het gewicht op mijn bed, alsof iemand zachtjes op het matras drukte. Alsof die sensatie nog niet angstaanjagend genoeg was verscheen er daarop een tweede gewicht, en toen deze zich met berekenende traagheid naar het hoofdeinde bewoog was ik ervan overtuigd dat ik belaagd werd door demonische dwergen uit de krochten der aarde.

Er klonk gegrom, gesis, een kwaadaardig geknars, en meteen werd ik een zurige, weeïge geur gewaar: een warme substantie drong zich door de dikke lagen van het dekbed.
‘Help!’ riep ik.
De dwergen verdwenen op slag en toen ik weer durfde te kijken ontdekte ik dat ik in een kleverig goedje zat, een traag uitdijende, naar ammoniak riekende plas.

Het was evident: er was op mijn hoofdkussen gepist. En niet zuinig ook.

Omdat ik geniaal ben begon mijn brein vanzelf een en ander te deduceren:

  1. Bertus kan de trap niet op met zijn korte poten.
  2. Bertus is te oud om op een deurklink te springen.
  3. Bertus is in zijn eentje.
  4. Ergo: Bertus kan nooit op het bed hebben gezeken.
  5. Conclusie: Bertus wordt er ingeluisd!

Nu ben ik, alle nihilisme ten spijt, altijd wel bereid om uit elke nare gebeurtenis een wijze levensles te destilleren. Echter, ditmaal moet het maar bij een karig doch welgemeend advies blijven: stel uw poezen minstens drie weken van tevoren schriftelijk op de hoogte van alle aanstaande veranderingen in hun koninkrijk. Blijft u in gebreke, dan volgen er sancties.

Ik dank u voor uw tijd.

Een beetje een zeikerd

Een jaar of tien, vijftien geleden kreeg mijn buurman op het Moleneindplein in Vught een hartaanval. Gelukkig was hij, toen ik hem op de hartbewaking zijn welverdiende fruitmand kwam bezorgen, alweer herstellende.

‘Joortje,’ zei hij, ‘ik moet je iets vertellen.’
Ik ging naast hem zitten en hij klemde mijn hand vast, als om aan te geven dat hetgeen hij te melden had van aanzienlijk belang was.

‘Ik heb een bijna-doodervaring gehad,’ zei hij, en de ernst in zijn stem smoorde mijn lach.

En hij vertelde:
‘Het was ongelofelijk. Ik val om en ineens voel ik me omhoog zweven. Ik dacht dat ze me op een brancard hesen, maar toen ik omlaag keek zag ik mijn eigen lichaam op straat liggen. Ik duikel door die tunnel met dat licht waar ze het altijd over hebben en hoppetee: ineens sta ik voor de hemelpoort.’
‘Een poort?’ vroeg ik. ‘Was er echt een poort?’
‘Een heuse poort,’ bezwoer hij.

En hij vertelde:
‘Bij de poort zit een narrig oud mannetje. Een stuk chagrijn van hier tot ginder. Kale neet, rimpels, grafmuil. Dus ik vraag aan hem of ik naar binnen mag, begint ie me toch een partij te zeiken. Of ik wel het juiste toegangsbewijs heb, of ik m’n kaart heb laten afstempelen en weet ik wat voor geouwehoer.

Afijn, eindelijk mag ik dan de hemel binnen. Nou Joortje, ze hebben geen woord te veel gezegd: engelen, koorgezangen, heerlijke spijzen, geweldig allemaal. Uiteindelijk kom ik bij een enorm paleis, in dat paleis een enorme zaal, en in die zaal een enorme troon.

En daar zit ie dan, Onze Lieve Heer.
Ha Kareltje, ouwe flikker! roept ie vrolijk, en hij komt van Zijn hemelse troon af om me de hand te schudden. Hij trekt twee biertjes open en even later zitten we schaterend van het lachen te boemelen.

Na afloop zeg ik tegen de engelen: Ik wist niet dat God zo’n jofele kerel was.
Zeggen die engelen: Nee, u heeft het verkeerd begrepen, dat was God niet. Dat was Humor.
Humor? roep ik verbaasd.
Ja Humor, zeggen ze.
Zit Humor hier op de hemelse troon? vraag ik.
Ja tuurlijk, zeggen ze, Humor staat veel hoger op de ranglijst.
Maar waar is God zelf dan? vraag ik.

O, die zit bij de poort, zeggen de engelen. Heeft u hem niet gezien toen u binnenkwam? Die ouwe lul met z’n stempel. Daar moet je je niks van aantrekken. Dat is een beetje een zeikerd.’

Mijn kat zegt iets

Daarnet hoorde ik mijn kat Wilfried opeens zeggen:

‘Tja drugscriminelen zijn ook maar gewoon ondernemers. Ze voorzien ook maar gewoon in een marktbehoefte. Ze proberen ook maar gewoon een boterham te verdienen.’

Dan denk ik: Nihilistische rotkat met je fatsoensrelativisme.