Een jaar of tien, vijftien geleden kreeg mijn buurman op het Moleneindplein in Vught een hartaanval. Gelukkig was hij, toen ik hem op de hartbewaking zijn welverdiende fruitmand kwam bezorgen, alweer herstellende.

‘Joortje,’ zei hij, ‘ik moet je iets vertellen.’
Ik ging naast hem zitten en hij klemde mijn hand vast, als om aan te geven dat hetgeen hij te melden had van aanzienlijk belang was.

‘Ik heb een bijna-doodervaring gehad,’ zei hij, en de ernst in zijn stem smoorde mijn lach.

En hij vertelde:
‘Het was ongelofelijk. Ik val om en ineens voel ik me omhoog zweven. Ik dacht dat ze me op een brancard hesen, maar toen ik omlaag keek zag ik mijn eigen lichaam op straat liggen. Ik duikel door die tunnel met dat licht waar ze het altijd over hebben en hoppetee: ineens sta ik voor de hemelpoort.’
‘Een poort?’ vroeg ik. ‘Was er echt een poort?’
‘Een heuse poort,’ bezwoer hij.

En hij vertelde:
‘Bij de poort zit een narrig oud mannetje. Een stuk chagrijn van hier tot ginder. Kale neet, rimpels, grafmuil. Dus ik vraag aan hem of ik naar binnen mag, begint ie me toch een partij te zeiken. Of ik wel het juiste toegangsbewijs heb, of ik m’n kaart heb laten afstempelen en weet ik wat voor geouwehoer.

Afijn, eindelijk mag ik dan de hemel binnen. Nou Joortje, ze hebben geen woord te veel gezegd: engelen, koorgezangen, heerlijke spijzen, geweldig allemaal. Uiteindelijk kom ik bij een enorm paleis, in dat paleis een enorme zaal, en in die zaal een enorme troon.

En daar zit ie dan, Onze Lieve Heer.
Ha Kareltje, ouwe flikker! roept ie vrolijk, en hij komt van Zijn hemelse troon af om me de hand te schudden. Hij trekt twee biertjes open en even later zitten we schaterend van het lachen te boemelen.

Na afloop zeg ik tegen de engelen: Ik wist niet dat God zo’n jofele kerel was.
Zeggen die engelen: Nee, u heeft het verkeerd begrepen, dat was God niet. Dat was Humor.
Humor? roep ik verbaasd.
Ja Humor, zeggen ze.
Zit Humor hier op de hemelse troon? vraag ik.
Ja tuurlijk, zeggen ze, Humor staat veel hoger op de ranglijst.
Maar waar is God zelf dan? vraag ik.

O, die zit bij de poort, zeggen de engelen. Heeft u hem niet gezien toen u binnenkwam? Die ouwe lul met z’n stempel. Daar moet je je niks van aantrekken. Dat is een beetje een zeikerd.’