Ik zag gisteren een grappige film. “KAKEN” heette die. Of zoiets.
Hij gaat over een badplaats die belaagd wordt door een enge haai.
Eerst wordt er een bloot meisje opgegeten en dan probeert de plaatselijke sheriff iedereen te waarschuwen. Maar niemand gelooft hem. Ze zeggen: ‘Tuttut, het zal wel loslopen met die haai van jou. FAKE NEWS.’
Dan worden er nog meer mensen opgegeten en ze vinden zelfs het afgebeten hoofd van een of andere kerel. De sheriff roept: ‘Zit er nou een haai te ja of te nee?’
Dan wordt iedereen boos op hem. Ze zeggen: ‘Luister eens, sheriff, we zijn dat haaizaaien van jou een beetje zat. Jij bent een vuile haaiofoob! Wat jij zegt is heel kwetsend voor mensenetende roofvissen.’
Maar uiteindelijk is er dus TOCH een haai. Hij springt uit het water op een boot en hij vreet een vent levend op!! ??
Reeds een tijd terug zat ik met mijn goede makker Saskia van Orly ouderwets televisie te kijken. In die hoedanigheid werden wij getrakteerd op de ‘romantische komedie’ Het Verlangen. Jongens, wat hebben wij ons vermaakt die avond.
De film is zó bang dat de kijker het verhaal niet kan volgen, dat een vertelstem alles uitlegt wat op het scherm plaatsvindt. Zien we een huilende Chantal Janzen, dan zegt de voice-over: ‘Chantal was erg verdrietig’. De makers lijken daarmee niet zozeer te mikken op de laagste gemene deler, als wel op de jostiband die daar kennelijk met wegglijdende vingers onderaan bungelt.
Afijn, wat mij interesseerde was de plot. Let op: Een hippe uitgever krijgt een briljante roman in handen. Een meesterwerk. Maar er is een marketingprobleem: de auteur is een ouwe, mottige, onwelriekende loner zonder mediatalent. Gelukkig heeft de uitgever een lumineus idee: ze doen gewoon alsof dom blondje Chantal Janzen de schrijver is. Een literaire superster is geboren!
Omdat ik onlangs eenzelfde kunstje heb geflikt zult u begrijpen dat dit thema mij na aan het hart ligt. Handenwrijvend leefde ik naar de ontknoping toe: wanneer zal het bedrog uitkomen? Wanneer komt boontje om zijn loontje en krijgt de echte auteur de eer die hem toekomt?
Het antwoord zal u verbazen: nooit. Integendeel. Als de auteur zijn identiteit dreigt prijs te geven wordt hij (spoiler) net op tijd om zeep geholpen door de moeder van de uitgever. Hoera. Gevaar afgewend. Alles loopt met een sisser af.
De moraal? Die is er niet. De scherpe maatschappijkritiek? In geen velden of wegen te bekennen. De nare schrijver ligt goddank onder de groene zoden. De louche uitgever slaagt in zijn snode opzet en krijgt als klap op de vuurpijl het meisje. Applaus alom. Boontje komt zelfs niet in de buurt van zijn loontje.
Natuurlijk is het mogelijk dat de makers hier een Coen Brothers-achtige zwarte komedie op het oog hadden, maar te vrezen valt dat regisseur en scenarist uiterst tevreden waren met dit happy end. Het publiek ongetwijfeld ook.
Het doet denken aan wat dichter Willem van Toorn ooit schreef over een roman van Leonardo Sciascia: ‘Bij Raymond Chandler wint de held, ten koste van grote offers, maar hij wint. Bij Sciascia verliezen de held en de lezer samen, machteloos tegenover het hoongelach van het geteisem.’
Dat maakt Het Verlangen misschien wel tot een modern meesterwerk: geen film die het huidige tijdsgewricht zo treffend weergeeft.
Ik zag net een stukje van Floortje Dessing op Reis. Of hoe die show ook heet.
Nou gun ik het die schat van een Dessing volkomen, maar grutjes wat een muffig programma. Terwijl de camerapiet ansichtkaarten schiet hoor je Floortje zeggen: “Onderweg krijgen we ruimschoots de tijd om de indrukwekkende natuur te bewonderen.” Of: “De Kreutjesheuvel is de meest westelijk gelegen berg in Buiten-Kaspië.”
Ja jeezus, laat MIJ het dan doen denk ik dan. Maar ik ga geen reisfolders voorlezen, mensen. Ik zeg dingen als: “Persoonlijk heb ik altijd een buitenissige hekel gehad aan de Oost-Timorese Dwergpinguïn.” Of: “Dit is de meest genderneutrale waterval die ik ooit heb gezien.”
Wilt u ook dat ik voor de tv op reis ga? Stuur dan een briefkaart naar:
JOORTJE IN PLAATS VAN FLOORTJE Antwoordnummer 56409 5436 KV Hilversum
Zoals u heeft gemerkt onderga ik op het moment een soort Carmiggelt-fase. Wat is dat joris een Carmiggelt-fase? Nou mensen, dat is als je zeg maar opeens de behoefte voelt om in okerkleurige kroegjes te gaan zitten in de hoop dat er iets voorvalt dat de moeite van het opschrijven waard is.
Hoe gaat het in zijn werk? Welnu, de ouwe Carmiggelt dook naar verluidt een schaduwrijk hoekje in en verschool zich achter een krant waarin hij twee gaten had geknipt. Aldus kon hij de medemens ongemerkt beloeren. Wie tegenwoordig een papieren krant leest valt ogenblikkelijk als wereldvreemde zonderling door de mand, dus heb ik logischerwijs twee gaten in een tablet geboord. En ik moet zeggen, geen kip die het merkt.
In navolging van mijn literaire held ben ik manhaftig de kroegjes gaan afschuimen, maar dat valt nog niet mee. Ik woon in Eindhoven, niet in de Jordaan. Hier is men aangewezen op de meest verfoeilijke menselijke vinding sinds de clusterbom: het grand café.
Carmiggelt kon rekenen op een eindeloze reeks kluchtige tapgasten, het kleine doch immer vermakelijke leed van drankzuchtige proletariërs en de onveranderlijk kolderieke lotgevallen van bezitloze arbeiders. Hij schreef over de miserabelen, de onderdrukten. Zijn subjecten waren door schuldeisers op straat gezet, hadden net hun vierde echtgenoot verloren aan kanker, moesten jan de barman om gratis jenever smeken en joegen de kinderbijslag er in één avond doorheen.
IK moet het doen met de aanstootgevend kunstmatige ontevredenheid der middenklasse.
Een gouden greep uit mijn observaties: twee peuterprovo’s bespreken de klimaatcrisis boven een gedecanteerde gin tonic; een foodblogger probeert door de jasmijnbloesems heen zijn thee op te slurpen; twee LGBT’ers naar wiens gender ik niet durf te raden zitten knuffelend bij het raam zonder te worden lastiggevallen; de ober is een pijnlijk beleefde anarcho-punker die geruisloos tussen de tafeltjes door zwabbert.
Mijn subjecten hebben het geluk in de grootst denkbare welvaart te leven. Nimmer in de geschiedenis des mensdoms hadden wij het zó goed. Glurend achter mijn tablet krijg ik de indruk dat klein leed nog nooit zo groot (en luidruchtig) was, en groot leed nog nooit zo klein.
Maar jezus, daar kun je toch geen fatsoenlijk stukje over schrijven, makkers? Die gemakzuchtige zwetskous van een Carmiggelt had het maar mooi getroffen met al die gratis ellende. Deksels, wat kan een mens soms verlangen naar de wanhoop van de onderworpenen!
Gelukkig is er bier om het onduldbaar gebrek aan radeloosheid te verdrinken.
De dag begon al niet fraai met lichte hoofdpijn, maar lijkt pas echt vergald te worden als de ober de reikhalzend geanticipeerde latte ristretto over de tafel kiepert. Maar niets kan een mens zo opmonteren als de ellende van een ander. Want hoe beroerd mijn dag ook is, mijn pech kan niet tippen aan die van de ober.
Een jaar of zestien is hij, schutterend, puisterend, slungelend, en nu al bezweet. Hij treft het niet: het terras zit bomvol. Koffie komt tegenwoordig in topzware, lastig te serveren limonadeglazen, en de mijne belandt na een halve salto mortale op de rand van het tafelblad. De jonge ober roept iets dat klinkt als een enge ziekte. Dan begint hij zich omstandig te verontschuldigen.
Een meisje komt met een theedoek achter hem aangesneld en boent de schade rap en ter zake kundig op. Haar blik zegt: ‘Het is zijn eerste dag,’ maar dat kan iedereen op afstand zien.
De jongen verdwijnt bedremmeld naar binnen en keert even later terug met een overvol dienblad. Dat kan niet goed gaan en dat gaat het ook niet. Ditmaal landt er een geopend bierflesje in een motorhelm. Een glas water lijkt al te exploderen voordat het de grond raakt. Een lodderige pitbull schrikt zo van het gerinkel dat hij een meter de lucht in springt.
Nog geen vijf minuten later: een glas kokend hete muntthee gaat over de benen van een gezonnebrilde dame. Haar poedel wordt ook geraakt en roept: Kaiiiiii!
En weer is daar het meisje met de theedoek en de duizend verontschuldigingen.
Het begint op te vallen. Op het terras draaien de hoofden zich om naar de jongen, wiens activiteiten nu onder een vergrootglas liggen. Bezwaard door priemende, verwachtingsvolle blikken beweegt hij zich tussen de tafels door. En al snel is het weer raak: als dominostenen kukelen de glazen van zijn dienblad. ‘Kut!’ roept hij, en een laagtonig gegrinnik verspreidt zich onder de toeschouwers.
‘ls ie ook te huur voor feesten en partijen?’ informeert iemand monkelend.
De ober probeert geiterig te glimlachen.
‘Kom maar,’ zegt het immer geduldige meisje. Met een troostend doch voortvarend armgebaar dirigeert ze hem terug de keuken in. Daar klinkt nog meer gerinkel.
Het hele terras gaat er eens lekker voor zitten. Een paar mensen wrijven al in de handjes van voorpret. ‘Daar komt ie weer!’ zegt iemand op fluistertoon.
Als een lam ter slachtbank komt hij tevoorschijn. Aan zijn blik is te zien dat hij het vertrouwen in zijn optreden compleet verloren heeft. Hij strompelt. Wankelt. Weifelt. De honden op het terras stuiven uit voorzorg alle kanten op.
Iedereen begint nu de meest exorbitante bestellingen te plaatsen: zestien fluiten bier, twaalf glazen champagne, drie garnalencocktails, vijf borrelplanken en een extra grote sorbet met slagroom; louter om het op vermakelijke wijze over de grond te zien gaan. De ober heeft geen schijn van kans: hij struikelt van de ene ramp in de andere.
Eindelijk grijpt het meisje met de theedoek in. ‘Kom maar,’ zegt ze weer en trekt de pechvogel mee. Het is duidelijk dat onze held de spoelkeuken niet meer verlaten mag. Er gaat een golf van teleurstelling door het publiek. ‘Aaaaaw,’ zegt iemand.
De show is voorbij. Het gelach en gejoel verstomt. Een man met een zomers petje op zijn hoofd staat schuddebuikend op, hijst zijn broek over zijn navel en zegt tegen z’n vrouw: ‘Eindelijk iets dat niet over Thierry Baudet gaat.’
Ik zat net met een goede vriend aan de telefoon. Die vriend weet alles.
Hij weet: 1) hoe de stationaire regelklep in een ford fiësta moet worden afgesteld om het aanzuigluchtvolume te regelen en welke invloed het uitvallen van deze actuator heeft op het lopen van de motor. 2) hoe je meerdere LED lampen aansluit op een dimmer en het totale wattage bij elkaar optelt door rekening te houden met de jumper-instellingen. 3) hoe je gebruik kunt maken van de kleineondernemersregeling als je in een jaar minder dan € 1.883 aan btw betaalt. 4) hoe de prijs van de BitTorrent token met bijna 900% is gestegen sinds de initial coin offering op het Launchpad platform. 5) hoe een tochtstrip van hard materiaal zoals aluminium of plastic die je aan de schanierkant van een deur of raam kunt bevestigen niet altijd beter is dan een zelfklevende tochtband omdat het materiaal van een tochtband flexibel is en beter in ongelijkmatige kozijnen past.
Als ik dan heb opgehangen denk ik: ik weet dat Artemis van Efeze in het oude Anatolië ook bekend stond onder de bijnaam Tauropolos.
Weet je wat stom is? Dat er maandenlang een grap circuleert op Facebook. Een strip of een filmpje of zo. Die iedereen al heeft gezien.
En dan komt er een Bekende Nederlander, pak ‘m beet Ted de Braak bijvoorbeeld, en die deelt hem nog een keer. Dat doen Bekende Nederlanders, want die lezen nooit wat jij schrijft, alleen maar wat ze zelf schrijven, en dus weten ze niet dat iedereen die grap al een miljard keer gezien heeft.
En wat gebeurt er dan? Nou dan zeggen de mensen niet: die grap kenden we al, Ted de Braak, wereldvreemde snuiter die je bent met je aftandse humor.
NEEN! Dan zeggen die naadbeffers: HAAAA HA HA HA WAT LEUK. WAT GRAPPIG TED DE BRAAK. IK KOM NIET MEER BIJ. HA HA HAA.
Nou dat vind ik dus stom. Afijn, hoe gaat het bij jullie?
Natuurlijk weet ik intussen dat ik zo laat de telefoon niet meer moet opnemen. Maar het overvalt me. Ik heb gewandeld. Een beetje uitgerust. Dus neem ik wel op.
‘Hallo?’ ‘Joortje! Ik ben het, Thierry.’ ‘GOT GLOEIENDE.’ ‘Heb je het gezien?’ ‘Huh??’ ‘Het debat met Mark. Heb je het gezien?’ ‘Nee ik heb niks gezien. Ga weg.’
‘Geweldig was het, he?’ roept Thierry. ‘Ik zit het nu net voor de tweede keer terug te kijken. Op de NPO-app. Wat zie ik er fris uit, nietwaar? Heb je gezien hoe quasinonchalant ik erbij sta? Gewoon alsof ik geenen fuk geef. BAM!’ ‘Ik ga ophangen, Thierry.’ ‘Mark liet zich COMPLEET INMAKEN. Deksels, ik kreeg bijna medelijden met die man.’ ‘Ik hang nu op.’
Thierry lolt. ‘Ik weet niet wat kanslozer was, de angstige kop van Rutte of dat geruite jasje van Pauw. Shopt die vent bij de kringloop? Afijn, wat een afgang voor Mark. Kostelijk. En het publiek, dat ging als één man achter mij staan!’ Er klinkt gepiep. ‘Wacht even, Thierry,’ onderbreek ik, ‘ik heb iemand op de andere lijn.’
Ik zet Thierry in de wacht en neem het andere gesprek aan. ‘Hallo?’ ‘Joris! Jorisje!! HA HA HA HA. Ik ben het, Mark.’ Ik haal diep adem. ‘Daar was ik al een beetje bang voor.’ ‘HAA HAA HA HA HAA. Ik ben Rutte.’ ‘Ja. Luister Rutte, het komt even niet uit nu.’
Mark toetert in de hoorn. ‘Heb je het debat gezien? HA HA HA. Goed was ie, he? Potjandoossie. Hoe die Thierry door de mand viel, zeg!’ ‘Ik ga ophangen, Mark.’ ‘HA HA HAA HA HA HAAAA HA. Ik had niet verwacht dat het zo makkelijk zou gaan, Joortje. Ik dacht dat wordt zweten. Maar Thierry bezwijkt meteen. En de zaal was het volledig met me eens. HA HA HA wat een afgang. Heb je gemerkt dat ik hem steeds JERRY noem in plaats van Thierry? HAA HA HA.’
Ik wissel van gesprek. ‘Thierry, kan dit een andere keer? Ik heb er nóg een aan de lijn.’ ‘Wat bleef Mark weer emmeren over Rusland,’ roept Thierry. ‘Haatzaaien, dat is het. Die arme Russen over één kam scheren. Ik heb Poetin nog even van tevoren gebeld om het zeker te weten. Ik zeg: Vladimir, zijn jullie een dreiging voor het Westen? Njet, zegt ie. Nou dan weet je toch genoeg?’
Ik wissel van gesprek. ‘Hallo, Mark?’ ‘HA HA HA ik ben Rutte.’ ‘Ja gotsamme, dat weet ik. Luister, ik ga ophangen.’ ‘Heb je Thierry weer horen afgeven op de moslims?’ vraagt Mark. ‘Wat een haatzaaier is die vent toch. Een heel volk over één kam scheren. Schandelijk! HA HAA HA. En naïef dat ie is! Iedereen weet toch dat die Russen volkomen evil en onbetrouwbaar zijn?’
Ik wissel weer van lijn. ‘Thierry, ik hang nu echt op.’ ‘En de naïviteit van die vent!’ giechelt Thierry. ‘De grenzen wijd open gooien voor de moslims. Iedereen weet toch dat moslims de vrouw niet voor vol aanzien? Daar is in onze moderne samenleving geen plaats voor, voor zulke misogynie. Zag je trouwens die blonde stoot in het publiek? Achter Mark? Groene trui? Sapperdeflap, die mag vandaag nog achter m’n fornuis komen staan.’
Weer wissel ik van lijn. ‘Rutte, opzouten nu. Ik ga slapen.’ ‘HAAA HA HA,’ zegt Mark. ‘Afijn, ik denk dat ik mijn standpunt duidelijk heb kunnen neerzetten. Namelijk: een sterk verenigd Europa als bolwerk tegen buitenlandse mogendheden dat vanwege de diversiteit volledig open is voor buitenlandse mogendheden. O, wacht …’
Ik schakel terug naar Thierry. ‘Thierry, ik ga slapen. Doei.’ ‘Het allerbelangrijkste is,’ zegt Thierry. ‘dat ik mijn standpunt helder heb neergezet. Namelijk: een sterk afgezwakt Europa dat machtig genoeg is om onze boreale identiteit te verdedigen tegen buitenlandse dreigingen. O, wacht …’ ‘Welterusten, Thierry.’ ‘Wat zei ik nou, was ik nu vóór of tegen Europa? Hallo? Hallo? Joortje?’
Tegen half drie in de nacht rinkelt de foon. Mijn tante Petronella ligt aan de hartbewaking dus ik vlieg mijn bed uit. De stem aan de andere zijde klinkt als door doodsnood omzwachteld. ‘Joortje! Joooooortje!’ ‘Tante Petronella? Hou vol!’ ‘Neen ik ben het, Thierry!’ ‘TIEFUS.’
Thierry hakkelt en snottert. ‘Ik-ik-ik sta op de Martinus Nijhoffbrug, Joortje.’ ‘Ik hang op, Thierry.’ ‘Niet ophangen! Ik ga springen. Ik doe het echt!’ ‘Mijn got, wat is er NU weer?’ Thierry snikt. ‘Heb je de afgelopen weken de kranten gelezen? Ze doen het weer. Ze zeggen allemaal gemene dingen over me!’ ‘Dat hoort erbij, Thierry. Niks van aantrekken.’ ‘Ja,’ zegt Thierry, ‘maar ze doen zo gemee-hee-heen!’
Hij begint hardop te huilen. ‘Luister eens, Thierry. Waarom bel je Hiddema niet?’ ‘Iemand in de Groene noemt mij een nep-Galileo en een kwakzalver,’ gaat Thierry verder, ‘en Henkie Otten zegt dat ik te rechts ben. Wie de kneuk is Henkie Otten? Opeens is ie daar en doet iedereen alsof ze hem al jaren kennen. Ik had zoiets van: wie is dat cholesterolhoofd, werkt die bij ons?’ ‘Ik heb hier nu geen zin in, Thierry.’
‘En dan Gustaaf Peek. Ik geloof dat hij mij met een maffioso vergelijkt. Of zoiets.’ Hij snottert: ‘Uitgerekend Gustaaf Peek. Ik heb dat seksboek van hem in één keer rukken uitgelezen.’ ‘In één ruk.’ ‘Dat zeg ik. Afijn. Nu komt het ergste: Rutte heeft mij uitgedaagd voor een knokgevecht. Hij gaat mij helemaal afmaken zegt-ie! Nou, dat vind ik zo eng en nu sta ik dus op de brug.’
‘Eeeh… wát? Wie gaat je afmaken?’ ‘Rutte!’ antwoordt Thierry. ‘Die loopt dat overal te roepen! Hij zegt: Ik stomp hem recht tegen die cartooneske boevenkop van ‘m!’ ‘Wat wááát?’ ‘Echt waar! Hij wil een lang gevecht met als einddoel een knockout, anders vernieuwt hij zijn contract bij Glory niet.’ Ik zucht heel diep. ‘Kluns! Dat is Rutte niet, dat is Rico Verhoeven. Die daagt Badr Hari uit in de boksring.’ ‘Ooh,’ zegt Thierry, ‘dus Rutte gaat mij helemaal niet op mijn boevenkop slaan?’ ‘Nee!’
‘Aha!’ roept Thierry. ‘Nu wordt het me allemaal duidelijk! Laatst hoorde ik Tyjani Beztati zeggen dat Rico Verhoeven Badr Hari nodig heeft. Rico komt namelijk alleen maar in het nieuws als hij tegen Badr Hari vecht. Voor de rest staat hij er maar een beetje als een lulletje bij. Dat is bij Rutte natuurlijk ook zo!’ ‘O ja?’ ‘Ja!’ glundert Thierry. ‘Zoals Verhoeven alleen bestaat als hij tegen Hari vecht, zo bestaat Rutte alleen maar als hij tegen mij vecht. Het is gewoon een poppenkast, een beetje stoerdoen. Om aan de mensen te laten zien dat hij nog relevant is. Hoe zeg jij dat altijd, Joortje? “De krijger bestaat alleen bij gratie van een vijand”.’ ‘Ja.’
‘O maar dát durf ik wel,’ zegt Thierry. ‘Gewoon een showtje opvoeren voor de mensen thuis. Bietje bekvechten voor de bühne. Ach, wat leuk. Dat wordt reuzegezellig zeg. Weet je wat? We doen het gewoon op facebook! Ik ga Rutte meteen even bellen straks.’ Hij lacht opgelucht: ‘Got kolere, ik dacht efkens dat het serieus was!’
‘Ik ga weer slapen, Thierry.’ ‘Ik vond het weer megafijn om met jou te praten, Joortje.’ ‘Het was mij ook uitermate zeer aangenaam.’ ‘Ik ga toch maar niet van de brug springen.’ ‘O jammer.’ ‘Welterusten, Joortje.’ ‘Welterusten, Thierry.’
En terwijl ik ophang denk ik: érgens in dit oeverloze gelul moet toch een soort verdienmodel te vinden zijn?