Omdat het Halloween is trakteer ik u op iets huiveringwekkends dat me in mijn jonge jaren is overkomen.

Lang geleden, in mijn studententijd, had ik het in mijn hoofd gehaald om naar Italië te liften. Mij waren daarover puike verhalen bekend, en ik besloot dat het tijd werd om een en ander aan den lijve te ondervinden. Erg ver kwam ik niet. Al in Duitsland ging het fout. Een automobilist die er nogal happig op was om mij de vergezichten van het Zwarte Woud te laten zien, verdwaalde hopeloos. Onenigheid volgde, en uiteindelijk liet ik me afzetten op een afgelegen kruising.

Destijds, jongens en meisjes, hadden we geen smartphones; wilde je ergens komen, dan moest je de kaart raadplegen. Met een vooruitziende blik waar ik nu nog trots op ben, had ik die eerder bij een tankstation aangeschaft. Ik was niet ver van een gehucht dat Oberharmersbach heette, en omdat de schemering me begon te bekruipen ging ik haastig op pad.

Had ik gewoon de weg gevolgd, dan was er waarschijnlijk niks gebeurd, maar ik maakte een rampzalige vergissing. Omdat de hoofdweg een nogal omslachtige boog vertoonde, dacht ik slim te wezen door een stuk af te snijden over een bospad dat er op de kaart heel schappelijk uitzag. Maar zoals ik reeds aforeerde: Gezeik is een valuta, en wie tijd wil besparen, die betaalt met ellende.

Unheimisch is niet voor niks een Duits woord. Wie bij het vallen van de nacht over een verlaten landweg loopt, omgeven door de sinistere toppen van het Schwarzwald (zonder vooruitzicht op onderdak), die komt daar snel achter. Naaldbomen zijn de meest gemelijke planten op aarde: ze kunnen je insluiten als een opmarcherend leger, vastgrijpen met grillige takken. Zelfs in de volle zon houden ze de nacht onder hun neerhangende armen gegijzeld.

Ik moet zeker een half uur hebben gelopen toen ik het voor het eerst hoorde. Het geluid.

Ik schrok er zo van dat ik bleef staan. Niet dat het op zichzelf zo schrikwekkend was. Maar het was daar, in dat donkere woud, niet op zijn plaats. Wat ik hoorde was het gehuil van een baby.

Er waren geen lichten. Geen huizen. Geen spoor van andere mensen. Ik was helemaal alleen.
En ik hoorde een baby huilen. Een laag, jammerend gehuil. Het geluid van een kind in nood.

‘Hallo?’ riep ik.
Geen antwoord.

Ik weet niet of ik adequaat weergeef hoe ijzingwekkend dat geluid was: op die plek, op dat tijdstip. Bij babygehuil horen andere geluiden: ouders, stemmen, gerommel met luiers en flesjes. Maar dit gehuil stond op zichzelf. Verweesd. Ik overwoog op zoek te gaan, maar het geluid kwam uit het dichte takkenbos. Ik zag geen hand voor ogen, het was gekkenwerk. Ik kon in Oberharmersbach de politie bellen, meer niet.

Na nog een minuut of twintig te hebben doorgestapt hoorde ik het weer. Dichterbij nu. Alsof het me gevolgd was.

Weer bleef ik staan. Luisterde.
Geen mensen, geen huizen. Alleen het bos. En het gehuil, dat nu traag door het woud leek te zweven. Het was een kind, geen twijfel mogelijk. Maar waarom kwam het niet tevoorschijn? Waarom zag ik het niet? Waarom hoorde ik geen krakende takken of voetstappen?

‘Hallo?’ riep ik weer.
Het gehuil stopte even, maar ging toen door.

Ik begon sneller te lopen. Bij elke bocht hoopte ik het dorp te zien opdoemen, of tenminste de weg. Maar het leek erop dat ik dieper het woud inliep. En het gehuil bleef. Dan kwam het van links, dan weer van rechts, dan dichtbij, dan weer ver weg. Soms was het achter me en hoopte ik dat ik het kwijt was, dan weer dook het voor me op alsof het me de weg versperde.

De onderneming werd krankzinnig. In dit tempo zou ik mijn nek breken. Er was geen dorp. Zelfs het pad leek te zijn verdwenen. Mensen, wat kon ik anders doen dan met mijn rug tegen een boom gaan zitten en het einde van die korte zomernacht afwachten?

Na een tijd begon het zachtjes te miezeren, maar ik was droog onder het naaldendak. En al die tijd was dat spookachtige kind daar. Ergens in het donker. Grienend, huilend, klagend, jammerend.
Totdat het, bij de eerste zonnestralen, eindelijk verdween.

Pas in de ochtend bereikte ik Oberharmersbach. Het hostel waar ik uiteindelijk terecht kon was karig maar droog, en voordat ik de rest van de dag wegsliep, deed ik mijn verhaal aan de eigenaar.
‘Er was daar een kind,’ zei ik. ‘Verdwaald misschien.’
De man knikte langzaam, alsof het verhaal hem totaal niet verbaasde, en mompelde iets wat ik toen niet verstond.

Afijn, ik keerde veilig in de bewoonde wereld terug. Ik was het avontuur al bijna vergeten toen ik jaren later de volgende passage las:

“In het oude Rome geloofden ze dat er een monster bestond dat de menselijke spraak kon nabootsen. Het monster, afkomstig uit India of Ethiopië, zag eruit als een kruising tussen een wolf en een hyena. Het hield zich schuil in de buurt van dorpen, sloop rond in de duisternis en luisterde. Daarna begon het mensen bij naam te noemen, onophoudelijk en op klagelijke toon, zodat die mensen zich de wildernis lieten inlokken waar ze vervolgens aan stukken werden gescheurd en verslonden. De Romeinen noemden dit wezen de Crocotta.”

Het klinkt allemaal als een sprookje, maar er bestaan écht dieren die de ‘spraak’ van hun slachtoffers nadoen om ze naar hun ondergang te lokken. Nog onlangs werd ontdekt dat de Margay, een kleine boomkat uit Zuid-Amerika, het vermogen heeft om het geschreeuw van babyapen in nood na te bootsen. Dit trekt natuurlijk bezorgde volwassen apen aan die vervolgens worden verzwolgen. Akoestische mimicry, wordt dit verschijnsel genoemd.

En opeens, met een schok, begreep ik met terugwerkende kracht wat de man in het hostel had gezegd: ‘Es wollte, dass du näher kommst.’
Wat volgens mij betekent: ‘Het wilde dat je dichterbij kwam…’

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *