De meeste mensen zijn best bereid om in het toeval te geloven, maar als het ze consequent tegenzit en het toeval zich begint te gedragen op een manier die haaks staat op de statistisch evenredige distributie van voor- en tegenspoed, dan wordt het wel erg verleidelijk om achter de ellende kwade opzet te vermoeden.
Zo was het ook met meneer Krikke. Meneer Krikke had altijd pech. Op de een of andere manier raakte hij altijd buiten zijn schuld in de problemen. Het ergste was nog wel dat meneer Krikke nogal een einzelgänger was, en dat er dus zelden iemand omhanden was om van zijn onschuld te getuigen.
Neem nu de keer dat hij een prachtige nieuwe telescoop had gekocht. Meneer Krikke was amateurastronoom en op heldere nachten kon hij urenlang in de weer zijn. Omdat de buren soms een beetje achterdochtig op zijn getuur reageerden had hij zich ietwat verdekt opgesteld, onder de appelboom achterin zijn tuin.
Hij had de telescoop zó neergezet dat hij tussen twee takken door precies de volle maan kon zien. Dat zijn statief een beetje gammel was mocht de pret niet drukken. Maar juist toen hij zich wijsgerig stond te bedenken dat de zwaartekracht op aarde zes keer sterker was dan op de maan, haalde Newton een flauw grapje met hem uit.
Een van de takken van de boom liet precies op dat moment een rijpe, vlezige appel los die precies op het uiteinde van de telescoop viel. En omdat meneer Krikke het kapotte statief niet strak genoeg had vastgedraaid klapte de kijker een stukje omlaag.
Verbaasd tuurde meneer Krikke door de lens. Waar was de maan opeens gebleven? En waar kwam dat eigenaardige witte schijnsel vandaan? Het duurde even voordat de contouren van dit nieuwe uitzicht betekenisvol tot hem doordrongen. Maar voordat hij besefte waar hij naar keek was het al te laat.
Buurvrouw Mariska trok geshockeerd haar beha omhoog en schoof met een kordate blik het gordijn dicht. ‘Frenk!’ hoorde hij haar gillen. ‘Frenk! Krikke staat naar me te gluren!’
Buurman Frenk verscheen ter rame. Hij opende het gordijn met dezelfde struise beweging als waarmee deze luttele seconden eerder was gesloten. ‘Krikke?’ riep hij.
Meneer Krikke probeerde verlegen te lachen.
‘Ja, hier ben ik. Maar het is een misverstand.’
‘Wat?’ riep Frenk.
‘Het is een misverstand!’
Het gordijn ging weer dicht en meneer Krikke wachtte de hele avond op verdere reacties. Maar pas de volgende ochtend manifesteerde de engel der wrake zich in de vorm van een bericht op de buurt-app. Deze was in het leven geroepen na een reeks inbraken, maar nu was meneer Krikke het brandpunt van alle aandacht.
‘Wij vinden het bepaald niet prettig om dit aan de grote klok te hangen,’ schreef buurman Frenk, ‘maar mijn vrouw Mariska is vannacht op brutale wijze begluurd door meneer Krikke van nummer 12. Wij hebben besloten geen aanklacht in te dienen, maar wij willen de straat er wel op attent maken.’
In korte tijd werd er door verschillende buurtbewoners gereageerd.
‘Lol!’ schreef iemand.
‘Lmfao!!!’ schreef een ander.
Maar een buurvrouw aan de overkant vond het allemaal minder amusant.
‘Ik vind dit niet kunnen. Nu is het Mariska, maar straks staat die goorlap naar mijn dochter te kijken. Voyeurisme is strafbaar en de politie moet gebeld worden. Als jullie niet doen, doe ik het!’
De agent die in de namiddag bij meneer Krikke aanklopte leek niet van kwade wil. Hij maakte zelfs een goedmoedige indruk, maar toch wilde hij even binnenkomen.
‘Het was een misverstand, agent,’ piepte meneer Krikke.
‘U keek met uw sterrenkijker in de kamer van de buurvrouw, klopt dat?’ vroeg de agent.
‘Jawel,’ zei meneer Krikke, ‘maar dat was per ongeluk.’
‘Per ongeluk? U keek per ongeluk recht in de kamer? Exact op het moment dat mevrouw zich stond om te kleden?’
Meneer Krikke keek hem met een wanhopig gezicht aan. ‘Ik stond onder de appelboom,’ jammerde hij. ‘Ik was daar juist gaan staan omdat sommige mensen er ongemakkelijk van worden als ik met mijn telescoop bezig ben. Maar het statief ziet u, dat is niet helemaal goed. Het schiet soms los. Ik had het willen repareren maar ik had geen olie meer. En toen stond ik naar de maan te kijken en toen viel er een appel uit de boom en die landde precies op de refractor. En toen zakte hij op zó’n manier dat hij precies op het huis van de buurvrouw gericht stond. En toen had ik dat te laat in de gaten dus ik keek door het oculair en toen had ik pas door wat er gebeurd was en toen dacht de buurvrouw dat ik naar háár aan het kijken was.’
De agent probeerde zijn gezicht in een welwillende plooi te houden, maar liet zijn blocnote uiteindelijk met een zucht zakken.
‘Meneer,’ zei hij, ‘kent u dat verhaal van de kapitein van de Costa Concordia? Die het zinkende schip verliet en achteraf beweerde dat hij was uitgegleden en puur toevallig in de reddingsboot was beland? Daar moet ik aan denken als ik uw verhaal hoor.’
Meneer Krikke zakte terug in zijn stoel.
‘Agent,’ zei hij, ‘ik ben een astronoom. Als ik door mijn telescoop naar de hemel kijk zie ik alleen de sterren. Maar soms … soms zou ik zweren dat ie tjokvol goden zit: stuk voor stuk ellendige hufters die de hele dag kromliggen van het lachen.’