Denkend aan de lach kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de lach.
Mocht de dood mij komen kapen,
Grollend volg ik zonder zelfbeklag.
Met het mes al in de aa’dren,
In de avond van de levensdag,
Zal ‘k het eind reeds voelen naa’dren
Maar ook dan niet zonder bulderlach.
Komt hij mij ziekmaken,
Verliest de dood weer elk gezag,
Tevergeefs zal hij mij doen staken,
Want clownen blijf ik tot het graf.

J.C. van Os