Ode aan de Bilnaad

Een graag geziene gast in Casa Van Os is meneer Bilnaad. Meneer Bilnaad is de man die de cv-ketel komt maken als Van Os weer eens onder een koude douche staat.

Vandaag komt hij geen minuut te laat. Ik ben ietwat grieperig en een kuip vol warm water kan het bescheiden leed verzachten.
‘Goedendag, meneer Bilnaad!’
‘Goedendag, meneer Van Os. Heeft u al een nieuw boek geschreven? Nee, u hoeft mij de weg niet te wijzen, die ken ik.’

Als hij zich, eenmaal ter zolder, letterlijk en figuurlijk over de ketel buigt laat hij zien waar hij zijn naam aan te danken heeft.
‘Geen probleem,’ mompelt hij na een korte inspectie. ‘Melk en suiker graag!’

Als ik even later met de gerekwireerde koffie op zolder verschijn ben ik getuige van een merkwaardig ritueel. Tot mijn verbazing zie ik hoe de heer Bilnaad, die achter de ketel verstopt zit en aan een schroefje draait, af en toe lukraak met zijn hamer op de ketel timmert. Het dient geen enkel doel, hij kijkt niet eens waar hij timmert, het lijkt hem uitsluitend om het kabaal te gaan.

‘Dat is een beroepsgeheim,’ geeft hij desgevraagd toe. ‘Als ze mij niet af en toe horen timmeren denken ze dat ik zit te niksen. Het euvel is vaak heel klein: een moertje, een leertje, een roestplekje, maar de klant moet de indruk krijgen dat ik een ingrijpende reparatie heb uitgevoerd, anders voelt hij zich bekocht.’
‘Ik snap het,’ zeg ik.

‘Weet u,’ zegt hij, ‘het is eigenlijk net als met Baudet.’
‘Baudet?’ vraag ik verbaasd.
Gotallemachtig, denk ik, toch niet wéér Baudet? Gaat dan alles alleen nog over Baudet?

‘Ik weet niks over Baudet,’ zegt meneer Bilnaad. ‘Misschien is die vent wel echt zo gevaarlijk als ze beweren. Ik heb geen idee. Maar die hele kerel interesseert me minder dan het mechanisme dat hem mogelijk maakt. En de manier waarop de prominenten op hem reageren, dát is interessant.’
‘De prominenten?’ vraag ik.
‘Nou ja, zeg maar de belangrijke mensen in de media. Journalisten, columnisten, schrijvers, andere politici.’
‘Hoezo is dat interessant?’

‘Nou,’ zegt de Bilnaad, ‘net als bij een cv-ketel zou men er verstandig aan doen te kijken naar de achterliggende oorzaken. Naar de kleine dingen. De kieren, de roestplekken. Niet naar die vent zelf, die is nauwelijks interessant. Er zal altijd wel een Trump of een Junker of een Baudet zijn. Dat is niks nieuws. Maar het sluimerend maatschappelijke ongenoegen dat hem blijkbaar zoveel zetels oplevert, dat zou onze aandacht moeten vergen.’

Hij veegt zijn bezwete hoofd af met een doek.
‘Maar,’ zegt hij vermanend, ‘dat is linke shit. Het geduldig en vooral objectief analyseren van onderliggende factoren zou weleens kunnen suggereren dat je Baudet niet per definitie met het grote kwaad vereenzelvigt. Of erger nog: dat je je niet nadrukkelijk genoeg van hem distantieert. En dat kan je zomaar je kop kosten. Of je carrière eigenlijk.’

Meneer Bilnaad gaat hijgend op de volle wasmand zitten.
‘Anders gezegd: liever timmeren we publiekelijk, en met veel lawaai, op Baudet zijn pantser, dan dat we in stilte op zoek gaan naar kieren en roestplekken in zijn harnas. Terwijl dat laatste veel effectiever zou kunnen blijken. Het gaat er meer om de achterban tevreden te houden, dan om werkelijk iets te bereiken.’

Hij knikt tevreden, alsof hetgeen hij zegt een uitgemaakte zaak is. Alsof hij zeker weet dat het nageslacht hem met de benefit of hindsight gelijk zal geven.
‘Dat willen de mensen: uiterlijk vertoon. Het gaat er niet om wat je doet, maar wat ze ZIEN dat je doet. En daarom schelden ze op Baudet. En daarom timmer ik af en toe op de ketel.’

Meneer Bilnaad komt overeind en hijst zijn broek op.
‘Afijn, dat ding doet het weer. Het was me wederom een waar genoegen. Goedendag, meneer van Os.’
‘Goedendag, meneer Bilnaad.’

Als hij weg is draai ik de kraan open. Het warme water doet het weer prachtig.

Naar de Oude Klokkentoren

Het is maandag. Het gras is droog maar er hangt regen in de lucht. Af en toe valt er een druppel, maar die lijkt vooral het landschap te verkennen. Cementgrijze onweerswolken houden zich schuil in een waterig verschiet achter de populieren en trekken in een trage ovaalvormige beweging om me heen, als roofdieren die een prooi besluipen.

Wat doe ik hier in het open veld, op een onweersavond?

Het is een migrainedag en op een migrainedag heeft het daglicht een omgangsverbod. Niet alleen mag het mijn huis niet in, het is gesommeerd te allen tijde minstens vijftig passen bij me vandaan te blijven.

Overdag blijf ik binnen. Buiten kan het gloren dat het een lieve lust is, als de nieuwe dag mij wil wekken moet hij me eerst vinden. En dat valt nog niet mee. Eerst moet hij zich (op gevaar af betrapt te worden) door de kieren van een geblindeerd venster wringen, vervolgens moet hij op de tast door een tellurisch vertrek waarin al het mogelijke is gedaan om hem buiten de deur te houden.

Pas als de dag zich door het wentelen der aarde terugtrekt, dus bij het krieken van de nacht, kom ik tevoorschijn. Hopelijk laat de pijn zich dan verjagen door wat frisse lucht en een wandeling.

De wijk is daarvoor te rumoerig, maar niet ver bij mijn huis vandaan ligt een door de oprukkende stad vergeten weideland met hoog gras, meidoorn, kraakwilgen en grauwe els. Door dat landschap loopt een smal maar ononderbroken pad dat soms dapper de weiden doorkruist, ook als daar jonge stieren grazen, maar dat voor het overige deel tamelijk gedwee de bochten van de Dommel volgt. De Dommel is een beekje dat op on-Nederlandse wijze door het land meandert, alsof het verward naar een uitweg zoekt.

Ik ben redelijk verliefd op dit stukje natuur omdat het er zo stil is, maar ook omdat het pad erdoorheen naar de Oude Klokkentoren voert. De toren is het restant van de voormalige Lambertuskerk van Nederwetten, die in 1648 door Protestanten genaast en ontmanteld werd. ‘Genaast’ is niet een poenig synoniem dat ik in een boek heb opgezocht om sjiek te wezen, het staat op het bordje van de anwb en betekent ‘toegeëigend’.

De Protestanten, dat is bekend, houden niet van opsmuk. Ze zijn er niet tevreden mee dat hun eigen kerk kaal en sober is, ze willen ook de jouwe uitbenen. Hoe dan ook, door iconoclastisch ingrijpen is van het gebouw alleen de toren overgebleven, een afgestroopt karkas dat eenzaam in het landschap staat. Een kennelijk Lutherse God heeft de spits er ook nog eens afgebliksemd.

Je ziet hem al van verre, de toren. Hij doemt op in het weideland, omgeven door kraaien en roeken en andere zwarte vogels die zo dol zijn op dode dingen. De onweerswolken, neigend naar groen nu, hangen eromheen alsof ze door de vensterloze ramen zijn uitgewasemd.

Ondanks de dagenlange droogte is het pad zompig. Misschien kwijlt het bij het vooruitzicht van regen, zoals een hond dat doet bij een vette kluif. Het gras is roerloos, maar ook dit lijkt te wachten.

Tijdens dit soort wandelingen krijg ik meestal de beste ideeën. Zinnen die al weken door mijn hoofd zwerven worden voltooid, gedachten afgemaakt, ideeën vervolmaakt. Maar nu gebeurt er weinig. Mijn ideeën zijn als herfstbladeren, afgeschud door de boom maar nog niet neergedwarreld.

Het pad loopt uit op de Dommel, daarna is er een voetgangersbrug. De klokkentoren staat op het erf van wat je een paardenranch zou kunnen noemen, met kralen en houten omheiningen. De paarden kennen mij inmiddels zo goed dat ze zich bij het hek verdringen als ik er aankom. ‘Daar heb je die schimmige flapdrol weer met zijn dichterspraatjes,’ zie je ze denken.

In het avondlicht oogt de toren nog naargeestiger dan normaal. Volgens fantasievolle Nederwettenaren spookt het er, maar dat is natuurlijk onzin want er bestaan helemaal geen fantasievolle Nederwettenaren. (Ofschoon het gerucht gaat dat Lenny Kuhr hier woont: ‘De weg naar Nederwetten,’ zingt ze, ‘Ik verlies me in de tijd.’)

Heel even breekt de lage zon door. De wolken deinzen terug (kun je ook vooruit deinzen?) en ik zie de toren afgetekend tegen een stralend licht. Alle dingen om me heen, de paarden, de bomen, houden de adem in.

Er komt van alles in me op. Lange zinnen. Dure woorden. Oeverloze uitwijdingen. Maar die houd ik hier voor me, dat heb ik beloofd.
Veel moderne lezers, dat is bekend, houden niet van opsmuk. Ze zijn er niet tevreden mee dat hun eigen taal kaal en sober is, ze willen ook de jouwe uitbenen. De hedendaagse literatuur is daarmee een beetje als de Oude Klokkentoren: een afgestroopt karkas waar alleen de kraaien van houden.

En zo viel dit stuk toch nog ten prooi aan halsstarrig cynisme.

Van Os heeft nieuwe schoenen

Ik heb mijn nieuwe iShoes nu ongeveer een week.

Als ik ze aantrek zeggen ze: “Deze schoenen maken gebruik van cookies! Uw privacy is belangrijk voor ons.”

Als ik naar de supermarkt loop zeggen ze: “Hier zijn negen recepten die uw buren versteld zullen doen staan.”

Als ik langs de LINDA in het tijdschriftenrek loop zeggen ze: “TRENDING! Kim Kutter en Ronnie Flex op roze wolk na Ziggo Dome debacle.”

Als ik een stuk ga wandelen roepen ze: “Waarom gaan we hierheen? Hier zijn we gisteren ook al geweest.”

Bij elke tien passen gillen ze: “DE NIEUWE LEXUS UX HYBRID NU AL VOOR 499 EURO PER MAAND!”

Als ik iemand tegenkom zeggen ze: “Die vent zit ook op facebook. Wilt u hem bevrienden?”

Als ik met een leuke vrouw praat roepen ze opeens: “Wilt u de browsergeschiedenis van uw schoenen wissen?”

Als ik ze wil uittrekken zeggen ze: “Help YouTube om de volgende enquete te beantwoorden.”

In één woord: zeer tevreden!

Van Os terroriseert de Moslims

Zoals u weet ga ik om de week naar de Arabische barbier in Vaartbroek. Niet om progressief te wezen, maar omdat de moslimkapper vijf euro goedkoper is dan de Brainwash. Maar nu is het Suikerfeest. En dus ga ik, zijnde een ruimdenkende vent, langs met mierzoete troep om mijn islamitische broeder te tonen hoe piramidaal tolerant ik wel niet ben.

Samir is barbier en is dat inderdaad alleen maar geworden omdat het rijmt. Hij knipt prima en is niet te beroerd om na afloop ook nog even mijn baard te finetunen.

‘Salaam aleikum!’ brul ik terwijl ik naar binnen storm met mijn suikerpret. 
Samir krijgt zowat een breinverzakking. ‘Wollah nog aan toe! Toch niet wéér zo’n figuur? Ach ach, moge de Profeet mij duizendmaal behoeden!’

‘Wat is er mis, Samir?’ vraag ik verbaasd.
‘Sorry, Joortje,’ zegt Samir, ‘maar ik heb het even gehad met joviale Hollanders die hier hun verdraagzaamheid komen ventileren!’
‘Hoe bedoel je?’

Samir legt het uit. 
‘Kijk Joortje, wij moslims zijn vaak boos, dat geef ik grif toe. Voor een deel is dat erfelijk, omdat onze voorouders altijd schurend zand in de naad hadden. Maar het ligt ook een beetje aan de Hollanders.’

‘Ah, je bedoelt rechtse fascisten en islamofoben?’ zeg ik begrijpend. 
‘Nee verdomme, niet vanwege de islamofoben,’ roept Samir uit. ‘Islamofobie, dat begrijpen wij wel. Als ik de voordeur openzet en er schuimt meteen tachtig man naar binnen, dan denk ik ook even van: ho ho ho, wie zijn jullie allemaal? Nee, als iéts ons razend van woede maakt is het wel BNNVARA!’

‘BNNVARA?’ roep ik verwilderd uit. 
‘BNNVARA,’ bevestigt Samir. ‘Die neerbuigende inschikkelijkheid. Die badinerende linksheid. Dat teisterende paternalisme. Vreselijk!’
‘Paternalisme?’

‘Zo’n hippe vent van de nrc die opeens mee gaat doen aan de ramadan,’ legt Samir uit. ‘Die overtrokken aandacht die krampachtig alle verdeeldheid moet maskeren. Al die tv-programma’s. Die artikelen. Stel je voor dat je als Nederlander in Marokko woont, en dat elke keer als je een feestdag hebt er twaalf cameraploegen over de vloer komen. Dat de koning per se mee wil doen en dat elke burgemeester je komt feliciteren. En dat ze dan praten alsof je debiel bent. Zo van: ‘ACH WAT EEN MOOIE TRADITIE! GEWELDIG. WAT EEN GEWELDIG MOOIE VERRIJKENDE TRADITIE. JULLIE ZIJN EIGENLIJK HEEL LIEF HE? JA JA.’

Samir zucht. 
‘Ik zag net nog een programma waarin ze een stel moslima’s naar een bejaardenhuis slepen om daar de polonaise te dansen. Dan moeten ze vrolijk meeklappen en zingen. En iedereen roept steeds: LEUK HE? LEUK HE? WAT HEBBEN WE TOCH EEN RESPECT VOOR ELKAAR! Ik kan niet adequaat benadrukken hoeveel kwaad bloed dat zet in de Marokkaanse gemeenschap.’

‘En dan dat Sesamstraat-toontje!’ gaat de barbier verder. ‘WAT KUNNEN WIJ EEN HOOP VAN JULLIE LEREN! GUTTE GUTTE GUT. Bij de baard van de Profeet, wat is dát erg. Wij denken sowieso dat Nederland één grote jostiband is, maar bij BNNVARA maken ze het wel erg bont.’

Samir kijkt weemoedig naar een foto van zijn gezin aan de wand. 
‘Wij hebben al problemen genoeg om onze kinderen op het rechte pad te houden. Wat gebeurt er dan? Komt er weer zo’n figuur, zo’n Francisco van Jole zeg maar, die een beetje vergoelijkend gaat lopen doen. Zo van: ha ha die schoffies toch. MAAR JA, WIJ ZIJN OOK GEEN LIEVERDJES MET ONS SLAVERNIJVERLEDEN. Nou, probeer zo’n jong dan nog maar eens te leren dat hij zich in den vreemde gedragen moet!’

Samir schudt het hoofd. ‘Je kunt van die rechtse rakkers vinden wat je wil, maar ze zien ons wel voor vol aan. Ze praten tenminste niet zo weeïg op ons neer. Maar die gretige weldoeners van BNNVARA. Dat wanhoopsfatsoen. Pure terreur is het. Zand is vervelend, maar niets schuurt ons erger langs de naad, dan de linkse bühnepraat!’

Samir trekt het even niet meer. Met een van opperste ellende vertrokken gezicht gaat hij zitten en begint met diepe uithalen te grienen.

Afijn, awkward! 
Ik kuch, haal bij het afrekenen twee extra tientjes tevoorschijn en laat de arme kerel alleen met zijn verdriet. Misschien kan ik bij de Arabische groenteman om de hoek nog goede sier gaan maken.

Verplicht buiten de lijntjes

Bij het opschonen van mijn mailbox kwam ik een interessant berichtje tegen van een uitgever. In mijn roman zaten geen vunzige seksscènes en de man schreef hoofdschuddend: ‘Joortje, als jij niet (zoals iedereen) tegendraadse literatuur schrijft wordt het natuurlijk nooit wat.’

Die opmerking legt een pijnlijk patroon in mijn leven bloot.

Toen ik nog een kleuter was kon ik fantastisch binnen de lijntjes kleuren. Letterlijk bedoel ik. Als tekenaar van stripverhalen diende ik mijn poppetjes zo onberispelijk mogelijk van kleur te voorzien. Hergé, tekenaar van Kuifje, noemde dat de ‘Klare Lijn’.

Niet zelden kwamen mijn klasgenootjes om me heen staan met amechtige kreten van verwondering. ‘Ooh, kijk eens hoe mooi Joortje dat gedaan heeft!’
Maar als ik voor mijn stielbeheersing een aai over de bol verwachtte kwam ik van een kale kermis thuis.

Juffrouw Elleke was een exponent van de ‘Zachte Lijn’. Waarschijnlijk had ze op de Dam gekampeerd en naakt door het Vondelpark gedarteld. En mijn onberispelijke kleurplaten, hm, tja, die waren natuurlijk niet erg avant-garde. ‘Joris is niet expressief,’ legde ze aan de klas uit.

Ik kan me de dag nog heugen waarop ze uitgerekend de kleurplaat van Mottige Kareltje op het bord prikte. Kareltje (die de lijntjes door zijn jampotglazen niet eens zag en daarom het hele vel maar had volgekrast) werd uitgeroepen tot ‘Kunstenaar van de dag’.

Dit schrijnende onrecht is me mijn leven lang blijven achtervolgen.

Toen ik een jaar of tien was kreeg ik elke woensdagmiddag tekenles van een fantastische oude kunstenaar die Aart van Woensel heette. Narrig. Bokkig. Grappig. Ouderwets. En eindeloos fascinerend. Een prachtkerel.
‘Expressief?’ bulderde hij. ‘Heel gauw opflikkeren met je expressief!’

Van Woensel was oldschool. Een ambachtsman. Hij leerde hoe je perspectief moest tekenen, hoe je penselen schoonmaakte. Hij zat vol met regeltjes.
‘Je moet eerst leren hoe het moet, zodat je later je eigen gang kunt gaan,’ zei hij altijd. ‘Ik wil niet dat je binnen de lijntjes kleurt, ik wil je leren wáár de lijntjes zijn, zodat je later weet of je erbinnen of erbuiten kleurt.’

Met andere woorden: je moet de regels eerst beheersen voordat je besluit ze te negeren. Je moet weten wélke regels je overtreedt en waaróm.

Toen ik jaren later toelatingsexamen deed op een of andere kunstacademie wreekte dat zich. Iedereen kwam aanzetten met in ijzerdraad gewikkelde dildo’s en ik zat daar onnozel te wezen met mijn anatomisch correcte houtskoolportretten, mijn verdwijnpunten en mijn slagschaduwen.

De andere aspiranten kwamen zich aan mijn prentjes vergapen (‘Jeetje, ik wou dat ik zo kon tekenen’), maar het geschamper van de toelatingscommissie was niet mild: ‘Tja, tekeningen. Schattig. Heel ambachtelijk he? Leuk voor op de koelkast. Maar het is natuurlijk geen kunst.’

Nou kan bovenstaande juxtapositie allerlei voor de hand liggende vragen opleveren. Wie is het meest dogmatisch: de oude kunstenaar die buiten het systeem werkt en leert hoe je je aan de regeltjes houdt, of de pausen op het cultuurpluche die eisen dat je de regeltjes toch vooral overtreedt?

Nou, eigenlijk boeit mij dat geen hol.
Ik heb nieuws voor jullie, progressieve, Maagdenhuisbestormende babyboomers met jullie totalitaire tegencultuur! Ik trek mij hoegenaamd geenen fuck aan van jullie antiautoritaire bewind! Als ik géén seksscène in mijn nieuwe roman wil, dan komt er ook geen seksscène in mijn nieuwe roman. Als ik niet het enfant terrible wil uithangen, dan hang ik ook niet het enfant terrible uit. Als ik niet (zoals iedereen) tegendraads wil zijn, nou dan bén ik ook niet (zoals iedereen) tegendraads!

Ik zal al mijn taboedoorbrekende braafheid en recalcitrant conformisme blijven inzetten om netjes binnen de lijntjes te kleuren als ik daar zin in heb!

Ik dank u voor uw tijd.

Waarom schrijvers allemaal hufters zijn

Een trut van een regenbui jaagt mij met gezwinde spoed het café in en zoals te doen gebruikelijk verhef ik de nood tot deugd door mij daar een frisse schuimkraag te laten voorzetten.

Je hoort altijd dat beroemde schrijvers zoals ik in kroegen komen waar toevallig ook de voornaamste vertegenwoordigers van de tijdgeest zitten te boemelen. Monet, Einstein, Hemingway, Maartje Wortel. Maar ik zit in Son en Breugel waar alleen Franske de poelier en Joske de slijter aan de toog hangen. Op die toog een eindeloze rij doffe bierglazen en bakjes rotte olijven.

Ik installeer mij aan een tafeltje en spreid mijn schrijfgerei uit. Sommige mensen brengen hun baby mee als conversation piece, ik mijn schrijfgerei. 
Het ritueel trekt de aandacht. Een paar morsige stamgasten keren zich naar mij om en eentje roept: ‘Hé jij! Met je dagschuwe smoel! Ben jij een schrijver?’
‘Wis en zeker,’ antwoord ik zelfvoldaan. ‘Van Os is de naam.’

Er wordt snuivend gegrinnikt. 
‘Wel wel wel,’ zegt de stamgast smalend. ‘Kijk eens, Sjefke! We hebben een echte schrijver in de zaak.’
‘Nou nou nou,’ zegt Sjefke, ‘we worden maar weer verwend, Toontje!’
Toontje en Sjefke pakken werktuiglijk hun glas en schaffelen naar mijn tafeltje, waar ze nogal dreigend aan plaatsnemen. Toontje leunt nadrukkelijk voorover en zegt: ‘Zal ik jou eens haarfijn uitleggen waarom schrijvers allemaal hufters zijn?’
Ik vermoed een retorische vraag en knik alleen maar.

‘Kijk, het zit zo,’ vertelt Toontje. ‘Sjefke en ik zitten allebei op Facebook. Wij vinden het namelijk belangrijk om onze filterbubbel te doorbreken en in contact te staan met mensen uit alle lagen der beschaving!’
‘Zo is het,’ zegt Sjefke. 
‘Facebook,’ vervolgt Toontje, ‘is crosscultureel. Het is de grote sociale gelijkmaker. Er is geen hiërarchie. Iedereen praat daar met iedereen. Er is maar één groep die deze interactieve aard niet begrijpt. En dat zijn jullie! De schrijvers!’

Toontje neemt een slok en ik zie zijn kaken verkrampen. 
‘Jullie schrijvers,’ herneemt hij, ‘zien Facebook alleen maar als een makkelijk kanaaltje om jullie eigen te promoten. Jullie snappen het sociale aspect niet. Voor jullie is het een soort televisie waar je uitgebreid je verhaal kan doen zonder met het lastige gepeupel in contact te komen.’
‘Het gepeupel!’ valt Sjefke bij.

‘Jullie blijven lekker in de auctoriale hoogte,’ zegt Toontje, ‘en hebben geen enkel besef van interactie. Het is allemaal eenrichtingsverkeer bij jullie. Klantenbinding. Ef Bee als klapvee, meer niet!’
Hij slaat met zijn vuist op tafel.
‘Het is om razend van te worden. Nuttige idioten, dat zijn wij voor jullie. Je hebt ons tijdelijk nodig om je reikwijdte te boosten, om je notoriety te bevestigen, dan mogen we weer oprotten.’
‘Oprotten!’ kraait Sjefke.

‘Jullie vergeten dat je in feite de som bent van het aantal volgers,’ gaat Toontje door. ‘Jullie stampen rond op Facebook als een olifant in een porseleinkast: “IK sta in de NRC. IK sta op de foto. IK sta in de Linda. IK kom op tv. IK vind dit en dus moeten JULLIE dat ook vinden. IK IK IK.” Maar aandacht voor anderen ho maar.’
‘Ho maar,’ zegt Sjefke.

‘Dán zijn jullie het medium opeens weer ontstegen en verdwijnen jullie met de grootste bombarie. Maar als er een nieuw boek is komen jullie op kousenvoeten weer terug. Met berichten als: “Op 12 juli wordt mijn boek gepresenteerd in Grachtengordelpand zoveel.” “Hoera, vier sterren in het Parool!” En: “Vergeet niet te stemmen op de NS Publieksprijs.” Als het even te rustig is delen jullie oude artikelen over je eigen. Of jullie quoten eindeloos uit je eigen boek. Dan denk ik: ik heb daar drie jaar geleden al voor geklapt, moet ik nu wéér klappen? Ja dus!’

Hoofdschuddend: ‘Vroeger was bescheidenheid een teken van beschaving. Nu is het een bewijs van zwakte. Dat je blijkbaar niet weet hoe je je eigen vermarkten moet.’ 
‘Hufters!’ roept Sjefke.

Toontje kijkt verbitterd voor zich uit. ‘Soms, heel soms, delen jullie lukraak een paar likes uit. Zo van: JIJ bent vandaag in de gratie, maar JIJ niet. Verder niks. Behalve als iemand een kritische noot plaatst, dan zijn jullie er als de kippen bij om hem terug de obscuriteit in te jagen. En als iemand dan een keer iets aardigs zegt, “ik vind uw boek goed” bijvoorbeeld, dan hoor ik jullie verkneukelend lachen: “Ik weet ook wel dat mijn boek goed is, dat hoef jij me niet te vertellen, onbeduidend keuterboertje uit de provincie.”
‘Keuterboertje,’ knikt Sjefke.

‘Verder reageren jullie niet op ons. Geen antwoorden. Geen bedankjes. Of er moet een nóg bekendere schrijver reageren. Dan geven jullie ineens wel thuis. Dan zeggen jullie: “Ik zie je vrijdag in De Balie, Joseph Alberdingk Thijm!” Of weet ik veel hoe die proleten heten. En niet één schrijver die spontaan iets aardigs tegen mij zegt. Zo van: Wat fijn dat je het slagerscertificaat van Eurofins Food Safety Solutions hebt behaald, Toontje!’

Toontje buigt weer voorover. ‘Kijk, normale mensen zoals wij, die worden uiteindelijk een beetje moe van zich eigen. Dan zeggen we tegen onszelf: houd nu je klep maar even, Toontje. Maar schrijvers worden nooit moe van zich eigen. Nooit! Hebben ze net een vuistdik boek geschreven dat alleen maar over hun eigen gaat, gaan ze ook nog eens eindeloos hun eigen loftrompet steken. Oeverloos. Onvermoeibaar!’

Met een snik in zijn stem zegt hij: ‘Dat Daan Heerma van Voss gewoon één keertje tegen me zegt: “Gefeliciteerd met het slagerscertificaat van Eurofins Food Safety Solutions.” Meer vraag ik niet. Maar nee hoor. IK IK IK.’

‘Ja maar IK doe dat allemaal niet,’ werp ik tegen. ‘IK ben altijd heel aardig tegen mijn klapvee.’

Een regenbui van doffe bierglazen en rotte olijven jaagt mij met gezwinde spoed het café weer uit.

Een Knorrige Ontmoeting

Op deze prent ziet u mij in gezelschap van professor Adam Nichols van de University of Maryland en schrijver/kunstenaar Arne Zuidhoek.

In het jaar 1627 werden vierhonderd argeloze IJslanders ontvoerd door Arabische zeerovers afkomstig van de Noord-Afrikaanse kust. Hoe kwamen moslimpiraten, die nauwelijks maritieme ervaring hadden, helemaal in IJsland terecht?

Nichols en Zuidhoek verdiepten zich onafhankelijk van elkaar in deze geschiedenis en kwamen tot de slotsom: omdat de expedities werden geleid door Nederlandse zeerovers!

U kunt hierover lezen in het door mij vertaalde verslag DE REIZEN VAN ÓLAFUR EGILSSON.

Na afloop van deze ontmoeting merkte Zuidhoek op dat ik erg knorrig uit mijn ogen keek. Ik beaamde dat, waarna Arne zei:
“Goedzo. Niets aan veranderen. Er is al genoeg stompzinnig gegrijns in de wereld.”

Zuidhoek is nu mijn beste vriend.

Feminisme 3.0

In Feministisch Café Bolle Mina te Knegsel is de gezelligheid vaak ver te zoeken. Er zitten altijd wel een paar bejaarde dames aan de toog te klagen over teen of tander. Maar het is de enige kroeg in het dorp die na tweeën nog schenkt, dus waggel ik er soms binnen.

Afgelopen nacht trof ik daar actrice Sigourney Weaver, die vroeger in mijn favoriete film Ghostbusters speelde. Ze was in gezelschap van een paar mistroostige collega’s en toen ze me zag zwaaide ze. ‘Ha Joortje, jij ook hier? Neem een biertje, ik betaal.’

‘Ach, Joortje,’ zei Sigourney toen ik plaatsnam, ‘wij zitten ons boos te maken over het moderne feminisme.’
‘O ja?’ zei ik terwijl ik het bier naar me toe schoof.
‘Het zit zo,’ vertelde Sigourney. ‘Er is net weer een nieuwe superheldenfilm verschenen. Captain Marvel. Ooit was dat een vent maar nu een vrouw. Gender swap noemen ze dat. Vorig jaar had je opeens vrouwelijke Ghostbusters en morgen ongetwijfeld een vrouwelijke James Bond. En iedereen roept: eindelijk laat Hollywood zien dat ook vrouwen actiehelden kunnen zijn. Eindelijk zien we ook vrouwen in de hoofdrol!’

‘Dat is toch juist goed?’ zei ik terwijl ik alvast een tweede rondje bestelde. 
‘Nee!’ riep Sigourney boos. ‘Het is beledigend. Neem Angelina Jolie nou. Angie, vertel jij het eens aan Joris.’

‘Vijftien jaar geleden speelde ik Lara Croft,’ zei Angelina, die naast ons aan de bar zat. ‘Een soort Indiana Jones maar dan zonder die stomme pet. Ik geef toe, ik zat strak in het hemd. Maar Rambo was ook altijd ontbloot. Actiehelden zijn erotiserend, daar is niks seksistisch aan.’
‘Ja, ja,’ beaamde ik, ‘maar zei Ariel Levy niet dat wat voor bevrijdende seksualiteit moet doorgaan feitelijk conformisme aan het mannelijk schoonheidsideaal is?’
‘Punt is:’ zei Angelina nurks, ‘ik reed rond op een motor en sloeg schurken dood.’

‘En Lucy Lawless,’ wees Sigourney, ‘die kan er ook over meepraten.’
‘Twintig jaar geleden speelde ik Xena de Warrior Princess,’ legde Lucy uit. ‘Ik mepte prehistorische monsters omver met m’n blote handen. En als klap op de vuurpijl kreeg ik een lesbische relatie met mijn tegenspeelster. Als dat niet progressief en woke en LBHT is weet ik het ook niet meer.’

‘En Kate Mulgrew.’ Sigourney trok de dame aan het einde van de bar naar zich toe. 
‘Ik was Captain Janeway in Star Trek Voyager,’ zei Kate. ‘Ik was godbetert de kapitein van het ruimteschip. Ik had de hoofdrol. En iedereen keek naar die serie! Nu hebben ze een nieuwe serie: Star Trek Discovery. En iedereen blaast enorm hoog van de toren dat een vrouw daarin de hoofdrol heeft. Alsof ik nooit bestaan heb!’

‘En ik,’ zei Sigourney, ‘speelde de actieheld Ellen Ripley in de Alien-films. In fukking 1977! Hele hordes buitenaardse wezens heb ik uitgeroeid. In m’n eentje! Lang voordat Schwarzenegger dat deed. Ik was al een rolmodel voor kleine meisjes toen jij nog in de luiers lag, Joortje. Voor kleine jongetjes trouwens ook. Onder de miljoenen fans heb ik nooit een jochie ontmoet dat zei: die films zijn goed, alleen jammer dat een chick de hoofdrol speelt.’

‘Kortom, wij zijn allemaal vrouwelijke actiehelden,’ besloot Sigourney. ‘Maar die jonge blagen doen alsof ze het feminisme zelf hebben uitgevonden. Alsof er nog nooit een vrouwelijke actieheld is geweest. Geen enkel historisch besef. Dat is toch om laaiend van te worden?’

‘Vroeger speelden we helden die toevallig vrouw waren,’ zei Lucy Lawless. ‘Nu krijsen ze je toe: Ik ben een vrouw! Vervelend hè, dat ik een vrouw ben? Jaahaa daar kun jij niet tegen hè, chauvinistisch mannetje, dat ik een vrouw ben? Had ik al gezegd dat ik een vrouw ben?’

Angelina zuchtte: ‘De Franse feminist Elizabeth Badinter heeft gelijk: in plaats van naar gelijkwaardigheid te streven, beklemtoont het moderne feminisme de verschillen tussen de seksen en verlangt het een voorkeursbehandeling.’

‘En wie nemen ze op de korrel, die derdegolf-feministen?’ brieste Sigourney. ‘De Saudi’s in het Midden-Oosten? De slavernij in Mali? Het bedrijfsleven vanwege de loonkloof? Nee hoor, science fiction-fans! Terwijl die in de jaren ‘60 al een zwarte vrouw op de brug van het Starship Enterprise hadden. Luitenant Uhura. Vijftig jaar geleden, Joortje! En geen Star Trek-fan die daar moeilijk over deed. Nerds zijn godbetert de meest progressieve subcultuur die je maar kunt bedenken. Nerds hebben talloze vrouwelijke helden: Beatrix uit Kill Bill, Prinses Leia uit Star Wars, Sarah Connor uit de Terminator, Alice uit Resident Evil, enzovoort enzovoort. En uitgerekend die zetten ze nu weg als misogyne neanderthalers omdat ze de nieuwe Ghostbusters niet grappig vinden! Die wás trouwens ook niet grappig.’

‘Activisme moet onderlegd zijn,’ zei Kate Mulgrew. ‘Belezen. Zelfkritisch. Genuanceerd. Het moet onderscheidend zijn, en niet generaliserend. Activisme moet aan voortdurende ontwikkeling onderhevig zijn. Activisme moet van zijn fouten leren om zo scherp mogelijk te worden. Feminisme moet nieuwsgierig zijn naar de mechanismen achter verwerpelijk gedrag. Niet zomaar een spervuur loslaten op iedereen die je in het vizier krijgt. Daarmee maak je je als feminist belachelijk. En als jij je als feminist belachelijk maakt, dan schaadt dat de goede zaak.’

Tegen die tijd was ik totaal laveloos. Ik legde mijn hand op Sigourneys bibs en lalde: ‘Ach ach, arme poesjes. Hebben jullie dan traantjes? Gutte gut de vrouwtjes ook altijd met hun schattige probleempjes. Afijn, gaan we nog met z’n allen naar een hotel of hoe zit het?’

Waar wilde ik ook alweer heen met dit verhaal? O ja, ik zit thuis met twee gekneusde ribben en een schedelfractuur. Kan iemand wat boodschappen voor me doen?

Dank.

Een dagje Amsterdam

Toen ik gisteren in de hoofdstad was nam ik de omstandigheid te baat om mijn vriend Kareltje op te zoeken.

Kareltje had vroeger een Starbucks aan de Onkelboerensteeg, maar onlangs moest hij plaats maken voor een winkel waar ze uitsluitend hazelnootpasta verkopen.

‘Ach Joortje,’ jammerde hij, ‘moet je eens kijken wat er van onze mooie stad geworden is. Vroeger zat er een Starbucks op elke hoek van de straat. En nu is de authentieke ambachtelijke Starbucks volkomen verdwenen uit het straatbeeld. Ik herken de binnenstad niet eens meer!’

Kareltje barstte in tranen uit. 
‘Nog even en dan weten de jongeren niet eens meer wat Starbucks was. Er is totaal geen historisch besef.’

Activist en Timmerman

Zijnde een postmoderne parabel door Drs. J.J. van Os

Activist beklom de heuvel maar die was niet hoog genoeg. 
‘Timmerman,’ zei Activist, ‘ik heb een belangrijke boodschap voor de mensen, maar ze zien mij niet. Bouw een podium zodat ik gezien word. En schiet een beetje op!’

Dus Timmerman bouwde een podium. 
Maar Activist riep: ‘Timmerman, hij is niet hoog genoeg. De mensen zien mij niet.’
‘Nog hoger?’ zei Timmerman. ‘Nou, je zult het wel weten.’

Dus Timmerman bouwde een hoger podium. 
Maar Activist riep: ‘Timmerman, hij is niet hoog genoeg. De mensen zien mij niet.’ 
‘Nog hoger?’ zei Timmerman. ‘Nou, je zult het wel weten.’

Dus Timmerman bouwde een nog hoger podium. 
Maar Activist riep: ‘Timmerman, hij is nog steeds niet hoog genoeg. De mensen zien mij niet.’ 
‘Nog hoger?’ zei Timmerman. ‘Nou, je zult het wel weten.’

Dus Timmerman bouwde een enorm hoog podium tot in de wolken. En deze klus vergde het uiterste van zijn vakmanschap. En eindelijk was Activist tevreden. Alle mensen konden hem zien.

‘Mensen!’ riep Activist. ‘Luister naar mijn boodschap. De wereld is corrupt. De fundamenten zijn rot. Al het oude is slecht. Al het nieuwe is goed. Wij gaan helemaal opnieuw beginnen. Alles moet tot de grond toe worden afgebroken!’

‘Afgebroken?’ zei Timmerman. ‘Nou, je zult het wel weten.’
Dus sloeg hij de stutbalken omver en het podium stortte met donderend geraas omlaag.