Een nachtelijk gesprek Deel 2

De foon klingelt dat het een lieve lust is. Natuurlijk moet ik niet opnemen, maar ik doe het toch. Stel dat iemand een ongeluk heeft gehad. Maar al meteen heb ik spijt.

‘Joris? Ik ben het, Thierry.’
‘Ik weet wie je bent. Wat moet je?’
Er klinkt gezucht en gesteun. Dan een soort gejammer.

‘Ik kreeg vandaag een vraag van een journalist,’ zegt Thierry. ‘Hoe het komt dat ze in Groningen op mij stemmen terwijl ik daar gewoon naar gas wil boren.’
‘Nou en?’
‘Nou, toen stond ik met m’n muil vol tanden. Dus wat doe ik? Ik bel Henkie Krol om hem te vragen waarom de oudjes op hem blijven stemmen terwijl hij godbetert pensioenen verdonkeremaant. Hij zegt, ‘Thierry, ik weet het ook niet.’ Dus ik bel Jesse Klaver en vraag waarom hij meneertje groenlinks is terwijl iedereen weet dat hij rondstuift in een BMW. ‘Geen idee,’ zegt ie. Nou dus bel ik Trump waarom de arbeidersklasse massaal achter hem staat terwijl hij alleen de 1% vertegenwoordigt. Hij zegt: ‘Ik snap de vraag niet.’

‘Nou?’
‘Nou,’ zegt Thierry, ‘dus probeer ik te begrijpen waarom de mensen op iemand stemmen die … AUW AUW AUW!’
‘Wat auw auw?’
‘Nee niks. Die fukking uil zit in m’n oor te pikken.’
‘Thierry, ik ga weer slapen, het is half vijf in de ochtend.’
‘Nee, nee! Niet weggaan.’
‘Ik ga ophangen, Thierry.’
‘Jooortje! Jooooortje! Help mij! Straks komen ze van de krant en dan stellen ze allemaal vragen en dan raak ik in paniek en dan begin ik te stotteren en te hyperventileren en en en …’
‘Thierry, blijven ademhalen.’
‘Ja ja.’

‘Goed dan,’ zeg ik, ‘wat wil je?’
Thierry zegt: ‘Nou, ik vroeg mij af of je dat verhaal nog eens wilt vertellen.’
‘Welk verhaal?’
‘Van die keer dat jij op een bouwloods was. En dat de bouwvakkers een voorbijlopende homo uitscholden.’
‘O ja.’
‘En dat je toen in hun bouwkeet kwam en dat daar een extreem nichterige foto van Pim Fortuyn hing. En dat die bouwvakkers toen zeiden: Pimmetje is onze leider!’
‘Ja.’
‘En dat jij je toen afvroeg waarom ze eerst homo’s uitschelden en vervolgens doodleuk zeggen dat Pim Fortuyn hun held is.’
‘Ja.’

‘En toen concludeerde jij dat er sprake was van kug … kog …’
‘Cognitieve blindheid.’
‘Ja dat. Dat kiezers zó idolaat zijn van hun leider dat ze z’n tegenstrijdige kanten niet meer zien. En dat kwam volgens jou dan weer doordat mensen geen stoma hebben.’
‘Eeh… Wát?’
‘Jij zei: we zitten in de shit en dat komt door de stoma-ontbering.’
‘De polarisering!’
‘O ja dat bedoel ik. De polarisering! Daardoor wordt de afkeer van de tegengestelde mening zó groot dat er sprake is van “onomkeerbaarheid van overtuiging”. De overtuiging bereikt een kritische massa en is niet meer terug te draaien. Dan kan dat standpunt nog zulke tegenstrijdigheden bevatten, het brein ziet ze niet meer. Alles wat de eigen mening ondergraaft is letterlijk onzichtbaar geworden.’ 
‘Zoiets ja.’

Thierry gaat verder: ‘Mensen kunnen zo’n hekel hebben aan Links dat ze automatisch juichen voor alles wat Rechts is. En omgekeerd. Hoe noemde jij dat ook alweer? O ja, polarisatieverval! Dat de toename van polarisatie in een samenleving recht evenredig is aan het verval van de kritische rede. Hoe groter de tweedeling, hoe minder men in staat is de eigen mening te toetsen aan de werkelijkheid.’
‘Ja.’
Ik hoor Thierry driftig met zijn pen krassen. ‘Polarisatieverval! Wat een mooie woorden zeg. Hier heb ik echt iets aan.’
‘Ja maar die woorden waren niet serieus, Thierry. Die heb ik ter plekke uit m’n duim gezogen om van je af te zijn.’
‘Nee nee,’ zegt Thierry, ‘ik ga dit gebruiken in m’n speech. Dit is GOUD zeg ik je.’

‘Goed, kan ik nu eindelijk weer gaan slapen?’
‘Nu is het me duidelijk,’ zegt Thierry. ‘Daarom stemmen de mensen op mij, ook al behartig ik hun belangen totaal niet. Ze verdoezelen mijn minder wenselijke eigenschappen voor zichzelf. Onbewust dan hè? Het gaat er niet meer om hoe ik in werkelijkheid ben, maar wat ze op mij projecteren. En met Krol en Klaver precies zo.’
‘Ja duh,’ zeg ik.

‘OEHOE!’
‘Wat?’
‘Sorry, dat was die uil weer.’
‘Nu ga ik écht ophangen, Thierry.’
‘Oké bedankt makker. Ik ben mega super blij dat je even tijd voor me had.’
‘Goedenacht, Thierry.’
‘Goedenacht, Joris.’

Ik draai m’n eigen weer om en denk: ik moet écht écht eens geld gaan vragen voor deze sessies.

Een nachtelijk gesprek Deel 1

Het is godbetert nog donker buiten als de foon paniekerig begint te rinkelen. En als de foon zo paniekerig begint te rinkelen kan dat maar één ding betekenen.

‘Ja hallo met Thierry. Ik stoor toch niet?’
(Diepe zucht). ‘Nou, wel een beetje, Thierry.’
Thierry begint temerig te snikken en ik zeg sussend: ‘Goed goed, vertel maar wat je op je lever hebt.’
‘Heb je het nieuws een beetje gevolgd?’ vraagt hij. ‘Ze hebben écht op me gestemd, Joris! Kristus tering nogaantoe.’
‘Ja, ik heb zoiets vernomen.’
‘Wat moet ik nu? Ik heb geen idee wat er van me verwacht wordt.’ Thierry’s stem beeft. 
‘Weet ik veel,’ zeg ik geruststellend, ‘probeer er gewoon het beste van te maken. Het is de politiek maar. Het is niet iets ernstigs of zo.’

‘Ik heb een speech gehouden,’ zegt Thierry. 
‘Ik hoorde het,’ zeg ik terug. 
‘Ik heb dat moeilijke woord nog gebruikt dat je altijd noemt. Oksel…’
‘Oikofobie.’
‘Ja dat. Afijn, wat vond je ervan?’
Ik denk na. ‘Die uil was een beetje tè,’ zeg ik. 
’Ja maar jij begon daar zelf over,’ hijgt Thierry, ‘over die uil. Ik bel je gisterochtend om half zes wakker en vraag wat moet ik in de speech zeggen en jij roept: Nou, de uil van Minerva.’
’Nee Thierry, ik riep: Houd je muil en sterf, ja!’
’O, verkeerd verstaan.’

Ik hoor Thierry op z’n stoel heen en weer wippen. Hij zegt: ‘Weet je wat het is, Joor? Ik weet het vaak niet.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou gewoon. Ik sta daar en hoor Rutte iets zeggen en dan denk ik: ja daar heeft hij best een punt. Maar dan gaat Buma daar op zo’n manier tegenin dat ik denk: Ja jezus dat is óók wel weer waar!’
‘Ja.’

Thierry gaat verder: ‘Neem die toestand nou met die kerels, hoe heten ze, de moslims. Is er een aanslag dan denk ik: wat een rapaille. Maar dan loop ik naar de groentemarokkaan hier om de hoek en denk ik: wat een alleraardigste man. Als ze me dan op tv vragen wat ik van immigratie vind dan wil ik eigenlijk zeggen: nou mensen, soms is het een succes maar soms ook niet. Maar dat mag dus niet!! Het is óf een triomf van de multiculturele utopie, óf een fundamentele bedreiging van de Westerse beschaving! Er mag niks meer tussenin, snappie?’
‘Ja.’

‘En dat klimaat!’ roept Thierry. ‘Breek me de bek niet open. Iedereen boos de straat op. Maar dan lees ik wetenschapper A en die zegt: “De opwarming komt helemaal niet door de mens, het is gewoon de wenteling van de aarde. Of whatever.” En dan lees ik wetenschapper B en die zegt: “Als we de ecologische voetafdruk nu niet terugdringen staan we straks tot aan Helmond onder water.” ’
‘Ja.’

‘En ik lees heus écht heel veel boeken, Joris. Zo veel mogelijk verschillende, want zoals jij mij immer op het hart drukt: Cave ab homine unius libri.’
‘Zeker.’
‘Nou dan raak ik dus helemaal van de fucking wap! Wat ik probeer te zeggen is: het valt me steeds zwaarder om vol te houden dat ik het allemaal zo zeker weet! Ik zou dat graag eens hardop zeggen: Nou mensen, ik weet het ook niet. Maar je weet het: een leider mag nooit twijfelen. Dan ben je incapabel.’
‘Ja.’

‘Kijk, Joor. Als ik een nadrukkelijk links of rechts geluid laat horen zeggen ze: die vent polariseert, hij is een haatzaaier. Maar als ik in het midden de dialoog zoek zeggen ze: die vent is een achterkamertjespoliticus die zijn principes verraadt en water bij de wijn doet.’
‘Ja.’

Thierry is ten einde raad. 
Grienend zegt hij: ‘Ik probeer te onthouden wat jij altijd zegt, Joortje. Dat ik overal het betrekkelijke van in moet zien. Dat alle dingen slechts tijdelijke manifestaties van de eeuwigheid zijn. Dat we scherven zijn die niet meer weten dat we ooit deel uitmaakten van dezelfde vaas.’
‘Zoiets ja.’
‘Maar als je de hele dag in de politieke arena zit, dan vergeet je dat weleens. Dat we allemaal broeders zijn. Dat komt door al dat geruzie. Door al die mensen die elkaar nazi noemen en onbenul en wegkijker en Hitler en… en… dan begin ik te snotteren en te hyperventileren en en en …’ 
‘Blijven ademhalen, Thierry.’
‘Ja.’

Het blijft even stil aan de andere kant, maar dan hoor ik hoe Thierry zich kuchend herstelt.
‘Anyway,’ besluit hij, ‘ik vond het echt super mega fijn dat ik even m’n verhaal kwijt kon.’
‘Het was mij ook alleszins zeer aangenaam.’ 
‘Goedenacht, Joris!’
‘Goedenacht, Thierry.’

Ik draai m’n eigen weer om en voordat ik in slaap val denk ik: ik moet echt eens geld gaan vragen voor dit soort sessies.

Waarom u altijd lief moet zijn voor de postbode

Ook ik zat ooit bij de pakketdienst. Jawel. Bukowski-baantjes noemen wij gerenommeerde schrijvers dat. Hoe ging dat, joris? Nou mensen, bij de pakketdienst reed je volgens een tijdschema. Was je te laat, dan kreeg je een preek. Was je drie keer te laat, dan kreeg je ontslag. Hoe kon je zorgen dat je op tijd was? Door alle stoplichten en verkeersregels te negeren. Wie betaalde je verkeersboetes? Jijzelf. Van de 7 euro die je per uur binnenharkte.

Met dit in gedachten, lees mijn rampzalige logboek. Ga er maar eens lekker voor zitten.

13 februari 2008. Half zes des ochtends. 
Hoezee! Normaal moet ik pakjes bezorgen, maar vandaag hoef ik alleen de lege postzakken van andere bezorgers op te halen. De zakken liggen in de tuin dus ik hoef niet eens aan te bellen. Eindelijk eens een makkelijk ritje. Mijn auto ontwaakt weliswaar met een zorgwekkend gerochel, maar komt toch op gang. Eerst de bestelwagen ophalen bij koeriersbedrijf X, onderaannemer. Die staat op de overeengekomen plek, de sleutel hangt braaf te glanzen aan het haakje. Godkanker, denk ik nog, dit wordt een puike dag! Over twee uur zit ik aan de koffie en heb ik de rest van de dag voor mezelf.

Een enorme klap: de TomTom is van het raam gevallen. Tijdens het rijden moet ik met mijn hoofd onder het dashboard.

Op het depot in Schijndel beginnen de zaken een verdacht luchtje te krijgen. Is het de geur van naderend onheil? Bereikt me iets van een pestilente voorbode, de heraut van een rampspoed waarvan ik de volle omvang nog niet bevatten kan? Nee, het is mijn uniform! De verplichte zwarte jekker met de netvliestergende oranje bies over de schouder ruikt alsof hij van een rottend lijk is gerukt.

Ik haal de adressenlijst op, krijg een scanner en rijd weg. Een adres in de buurt. Opmerkelijk snel vind ik de postzakken. Ze liggen op het tuinpad. Maar wacht: dat is niet alles. Ergens in de tuin moet zich een barcode bevinden. Die moet gescand worden zodat ik kan bewijzen dat ik er geweest ben. Want zoals de waard is vertrouwt hij zijn werknemers. Ah, daar zit hem dus de kneep! De komende twee uur moet ik in tuinen en schuren op zoek naar barcodes.

Dan, langzaam, begint het noodlot zich af te wikkelen: niet gestaag, aanzwellend of potsierlijk als een Grieks fatum, maar schoksgewijs als een videogame die bij elk level de moeilijkheidsgraad opschroeft. De barcode is duidelijk zichtbaar op het prieel in de achtertuin. Maar er is een obstakel. Een hond met de schofthoogte van drie meter werpt één blik op mijn oranje bies en besluit subiet dat ik geen voet in die tuin ga zetten.

Hij gooit zijn betonstenen kop tegen het gietijzer. Als een stormram. Aanbellen dan maar. Om vijf over zes ochtends. De slaperige schim die om het hoekje loert is verrassend genoeg niet blij me te zien. Geduldig leg ik uit dat zijn troeteldier mij de weg verspert, en na een kort over-en-weer legt de man het beest aan de lijn en weet ik de code te scannen.

De rest verloopt aanzienlijk minder makkelijk. Om de een of andere reden heeft men er een sport van gemaakt de barcodes zo zorgvuldig mogelijk te verstoppen. Eén bevindt zich achter een haag van coniferen, een ander zit, zonder dollen, aan de onderkant van een tuintafel. Hoe ik dit weet? Omdat ik als een rondwroetend biggetje op zoek naar truffels door gaarden kruip, in een steeds hachelijker wordende poging de deadline te halen.

Anjelierlaan nummer 12. Een blok met rijtjeshuizen.
Ik zie nummer 10. Ik zie nummer 14. Er is geen 12. 
Vijf keer loop ik de straat door. Misschien is nummer twaalf zo’n Harry Potterhuis dat zich op magische wijze uitvouwt. Niemand doet open, in de straat sluimert alleen de ochtendnevel. Het is vijf voor half zeven. Ik moet nog tien adressen langs.

De Thorbeckelaan in Erp. Het centrum van Erp is afgesloten. Blijkbaar wordt er daar een Etruskische villa blootgelegd want de loopgraven in de straten zijn vier meter diep. Mijn TomTom is er echter op gebrand mij met auto en al in die afgrond te kieperen: ‘keer om… keer om… probeer om te keren…’ Op geen enkel moment kan ik het apparaat duidelijk maken dat de straten die het aanwijst niet meer bestaan.

Tien minuten verlopen. Twintig. 
Eindelijk, de Thorbeckelaan. Ik ben omgereden via Honduras, maar ik ben er. Het gewraakte adres verraadt niets. Er is niemand thuis, de luiken zijn neergelaten en er is geen spoor van een barcode. De garage zit potdicht. Een buurman weet het: ik moet in de garage zijn. Daar zit een cijferslot. Ik moet vier cijfers intikken. De postzakken staan dan rechts naast het tuinhuisje, de barcode zit op een paaltje links naast de fietsenstalling.

Heb ik de cijfercode? 
Natuurlijk heb ik geen cijfercode. 
Ik krijg geen gehoor. Niemand belt terug. Niemand weet iets van een code. 
Mijn tijd is om. Ik moet naar het volgende adres.

Een boerderij ergens op het platteland van Erp. Minutenlang volg ik gehoorzaam de dame van de TomTom totdat ik midden op een onverharde weg tot stilstand kom. Om me heen uitgestrekte polders, mesthopen, en hier en daar een rondwaaiende cactusstruik. 
‘U hebt uw bestemming bereikt!’ kraait die snollesmoel triomfantelijk.

Volgende stop. Jan van Galenstraat 39 in Veghel. 
Na een dollemansrit kom ik bij het huis. Een schuur met houten kratten, gebarsten wc-potten, gestolen auto-onderdelen en twee onontdekte etsen van Rembrandt, maar geen postzakken. Een klein mannetje in gefixeerde staat van verontwaardiging doet de deur open. 
‘Goedemorgen,’ zeg ik, ‘ik kom post halen voor het depot.’
Het mannetje gaat er eens lekker voor staan. 
‘Nou moet u eens goed luisteren, meneer,’ zegt hij, ‘al weken probeer ik de TNT duidelijk te maken dat er hier geen post te halen valt. Ik bezorg geen post, mijn vrouw bezorgt geen post, onze cavia bezorgt geen post, niemand bezorgt hier post! Hoe vaak moet men aan mijn tenen komen rammelen voordat iemand dat begrijpt?’

Een uur te laat ben ik terug op het depot. 
Chef Fritsie kijkt alsof ik een drol op twee poten ben. ‘Je bent een uur te laat,’ zegt hij alsof dat het spannendste is dat hem in jaren is overkomen. ‘En je bent op drie adressen niet geweest.’ 
Ik leg geduldig uit dat ik daar wel geweest ben, maar de barcode niet kon vinden. 
‘Die barcodes moeten gescand worden,’ zegt hij. 
‘Ik kan ze niet vinden,’ herhaal ik.
‘Die barcodes moeten gescand worden,’ herhaalt Chef Fritsie.

Ik ben nog maar net vertrokken of het koeriersbedrijf belt. Waar ik blijf. De auto moet naar de garage; de monteur zit al drie kwartier te wachten. Dus ik rijd terug. Voordat ik met mijn ogen kan knipperen wordt de bestelwagen onder me vandaan getrokken en weggesleept. Pas als de monteur uit het zicht verdwenen is realiseer ik me: de scanner ligt nog in de wagen.

Uiteindelijk bied ik aan om dan maar met mijn eigen auto de laatste stops te doen. Maar eerst dus terug naar het depot. Chef Fritsie’s ogen vallen bijna uit hun kassen als ik zeg dat ik een nieuwe scanner nodig heb. Ik mag het verhaal nog eens uitgebreid aan hem vertellen. Eindelijk geeft hij me een nieuw apparaat. Dan nog wat: de postzakken die ik te Nijnsel heb opgehaald zijn niet de goede zakken: ik moet ze weer terugbrengen.

Dus de tocht gaat verder. Ik navigeer mezelf in de juiste richting en eindelijk, eindelijk lijkt er schot in de zaak te komen. Maar dan, op het drukste kruispunt in Veghel, laat mijn auto zien waarom hij de afgelopen uren zo zorgwekkend gerocheld heeft. Poef, zegt de motor. 
Iedereen schiet op de rem. Getoeter. Geschreeuw. 
Klap!
De TomTom valt van de voorruit.

Ik blijf zitten, leg mijn hoofd in mijn handen, probeer mijn geest even helemaal leeg te maken. Zo’n moment vergt contemplatie. Geen onmiddellijke reactie, maar een berusting, een bewondering zelfs voor de poëtische, bijna zinnenstrelende wijze waarop het fatum zich hier voltrekt. Op zo’n ogenblik moet zelfs een atheïst zijn blik ter verstandhouding ten hemel richten en zeggen: Heer, in Uw handen beveel ik mijn geest.

Moge deze tragedie u tot voortschrijdend inzicht dienen.

Ripper

Kijk, mensen. Dit was in de tijd dat ik nog prostituees wurgde in donkere steegjes aan de East End. Ach ach wat hebben we gelachen.

Afijn, nog een prettige avond en morgen gezond weer op. 

Van Os nieuwe presentator RTL Late Night

De bekende schrijver en toeslagenfraudeur Joris van Os gaat Beau van Erven Dorens opvolgen als presentator van RTL Late Night.

Van Erven Dorens werd al na vijftien minuten vervangen. 
‘Eigenlijk vooral omdat Beau zo’n revoltante gluiperd is,’ zegt RTL. ‘Laten we wel wezen, die vent glibbert nog harder dan een in paniek geraakte paling op een ingezeepte tegelvloer. Van Os is ook bepaald geen frisse eend, maar die heeft nog een zeker niveau.’

‘Ik heb er ontzettend geen zin in,’ laat Van Os weten. ‘Maar die glacékoeken betalen zichzelf niet. Bovendien kan dit een aardig opstapje zijn naar administratief medewerker bij Gleufjes BV in Moergestel.’

Hoe ik als 16-jarige bijna Den Bosch van de kaart veegde

In de vermakelijke reeks ‘Van Os herinnert zich rotbaantjes’ reizen we deze week af naar een buitenwijk in Den Bosch, waar zich tussen 1948 en 1998 munitiefabriek De Kruithoorn gevestigd zag. Deze locatie was begin jaren ‘90 bijna het epicentrum van een afschuwelijke ramp. Hoe dat zo kwam zal ik u, na jaren lafhartig zwijgen, eindelijk opbiechten.

Omdat ook een miskend genie tijdens het kroegtijgeren weleens groentekroketten wil bestellen heb ik door de jaren heen heel wat baantjes moeten accepteren. Baantjes die, zoals de mij geestgerelateerde Bob den Uyl dat zei, misschien in de verte wel in mijn lijn liggen, maar waaraan ik toch niet in de eerste plaats zou denken als ik het voor het kiezen had. Zo bied ik ook nu nog mijn diensten aan als vertaler en copywriter.

Toen ik nog klein was wilde ik daar evenwel niets van weten. Ik was bang dat het veelvuldig neerpennen van gelikte reclamepraatjes funest zou zijn voor mijn litteraire gelaagdheid. Nu weet ik dat het wel meevalt, hoewel ik mijn commerciële teksten nog steeds op een ander toetsenbord tik dan mijn romannetjes. Die toetsenborden moeten angstvallig van elkaar gescheiden blijven om kruisbesmetting te voorkomen, een beetje zoals gegaarde groente niet moet worden teruggelegd op de snijplank waarop het rauwe vlees is gekruid.

Afijn, vroeger nam ik om die reden louter karweitjes aan die niks met schrijven te maken hadden. Het werk kon mij niet stompzinnig genoeg zijn. In die hoedanigheid kwam ik als pakweg zestienjarige terecht bij munitiefabriek De Kruithoorn.

Aanvankelijk aarzelde ik. Ik zag al voor me hoe een door mij gemonteerde clusterbom een heel dorp vol peuters en puppy’s in de as legde, maar gelukkig hoefde ik geen wapentuig te fabriceren. De Kruithoorn werd gefaseerd ontmanteld, munitie werd gereedgemaakt voor vernietiging, en daarbij waren goedkope voetknechten nodig.

Mijn eerste dag zal ik nooit vergeten: 
‘Vandaag gaan jullie de Explosieven Opruimingsdienst mee helpen opruimen,’ zei Voorman Sjaak. Geen grap. Voor een beter begrip van de situatie herhaal ik de zin even: ‘Vandaag gaan jullie de EXPLOSIEVEN OPRUIMINGSDIENST MEE HELPEN OPRUIMEN.’
Nou, niet voor zes gulden per uur, dacht ik nog.

Maar omdat ik toch weleens wilde rondkoekeloeren bleef ik op mijn post. Wie ontdekt dat er op steenworp afstand van zijn bed een nucleair wapenarsenaal ligt opgestapeld doet er goed aan zich daar nauwgezet van op de hoogte te stellen. We hoefden trouwens alleen maar wat onschuldige kratjes te verslepen.

Dat het in De Kruithoorn niet al veel eerder is foutgegaan mag een wonder heten. Zo was Voorman Sjaak niet het slimste eendje in de vijver. Toen hij hoorde dat uitzendkracht Hassan uit Bagdad afkomstig was riep hij zegepralend: ‘Wisten jullie dat de kogels die ze in de Golfoorlog gebruikten hier gemaakt zijn?’ Gelukkig was Hassan niet uit het jihadhout gesneden.

Ook had ome Sjaak de nare gewoonte om zware shag te roken in de depots waar het buskruit lag opgeslagen. 
‘Volgens mij krijg ik Parkinson,’ mompelde hij dan terwijl hij met zijn boerenklauwen tabak stond te rollen. ‘Soms heb ik ineens van die spastische bewegingen.’ 
Ik durf er niet aan te denken op hoeveel werkplekken de volksveiligheid afhangt van de spasmen van onderbetaalde spilfiguren.

Desalniettemin leek het erop dat ik de werkweek zonder kleerscheuren zou doorstaan. Maar toen gebeurde het. Toen zag ik het ineens liggen.

Groen en glimmend! Aanlokkelijk! Mysterieus bijna, ofschoon gewikkeld in lachwekkend ontoereikend plastic.

Een handgranaat! Een heuse echte.

Het lag daar te liggen. Op een werkbank. Middenin het munitiedepot. Zomaar. Eromheen een aura van fascinatie en verwoesting. Zelfs de vermetele ome Sjaak behandelde het met ontzag. ‘Zien julie dat?’ bulderde hij. ‘Dat kloteding staat op scherp. Als het springt, dan stuitert de halve stad mee. Afblijven dus!’

Eerst zag ik het met vluchtige verbazing aan, die granaat. Maar al snel begon het projectiel vanuit de verte te lonken, te roepen, te wenken, en plots begreep ik hoe destijds de Zondeval tot stand kwam. Sommige verboden vruchten, daar moét je gewoon een keer met je kleffe pootjes aanzitten.

En dus deed ik het. In een onbewaakt ogenblik. Toen ome Sjaak even niet keek. Ik raapte hem op. En ineens stond ik daar, kleine joris driepinter, met een echte handgranaat in mijn knuistje. Luttele seconden lag het moordwapen, en daarmee het lot van miljarden nietsvermoedende Bosschenaren, te glanzen in mijn handen.

Toen legde ik het weer neer. Niemand had iets gemerkt. Maar net toen ik me omdraaide zag ik hoe de granaat, nog steeds in dat belachelijke boterhamzakje, opeens in beweging kwam. Alsof door onzichtbare handen beroerd rolde het over de tafel. Even leek het te aarzelen aan de rand van het werkblad, maar toen viel het met ijzingwekkend gekletter op de vloer.

De diepe stilte die daarop volgde moet wel de langste in mijn leven zijn geweest. Mijn ingewanden besloten zich op de komende klap voor te bereiden door massaal dekking te zoeken in mijn onderbuik. Het bloed mijner aderen bevroor, samen met de rest van mijn lichaam. Mijn hart hield alvast op met slaan.

Twee seconden. Drie.

Ik zag het voor me, hoe een zuil van verzengend vuur zich ten hemel zou spoeden om vervolgens de Brabantse hoofdstad in een uitdijende flits van de aardbodem weg te vagen.

Vier seconden. Vijf.

Er gebeurde niets. Geen klap. Geen verzengend vuur.

Na nog wat aarzelende ogenblikken raapte ik de granaat weer op, bekeek hem behoedzaam en legde hem toen weer terug op de werktafel. Ik sluit niet uit dat ik daarna nonchalant fluitend weer naar buiten ben gedrenteld alsof ik van de kat geen kwaad wist. Toen de werkdag voorbij was en ik, terugreizend door de stad die ik bijna met de grond gelijk had gemaakt, het klamme zweet van het voorhoofd wiste, zou niemand me hebben kunnen wijsmaken dat ik me ooit nog eens druk zou maken om groentekroketten.

Waarom ik besloot af te zien van een misdaadcarrière

Omdat ik, zoals u misschien niet wist, nogal eens om geld verlegen zit, kom ik soms in de verleiding om mijn centen dan maar op perfide wijze binnen te harken.

Dat ik dat uiteindelijk toch niet doe heeft niets met een moraal te maken. Rimbaud verkocht wapens aan Ethiopische krijgsheren en toch heeft iedereen het alleen maar over zijn rijmpjes. William Burroughs knalde zijn vrouw dood in een lollige poging een glas water van haar hoofd te schieten, maar geen haan die daarnaar kraait. Salinger versierde 14-jarige meisjes en trok zijn revolver als ze voor het Rode Kruis kwamen collecteren, maar geen klassiekers-top 10 is zonder hem compleet.

Neen, mijn terughoudendheid heeft alles met mijn verregaande incompetentie van doen. Ik zal het u uitleggen.

Aan het pleintje waar ik vroeger woonde bevond zich tevens het huis van Kareltje, bijgenaamd de Klauwhamer. Kareltje Klauwhamer was het soort vriendje waar moeders voor waarschuwen, maar niettemin hadden wij de grootste pret.

Of we nu op zoek waren of niet, de penarie vond ons moeiteloos en op zekere dag waren wij uit balorigheid een achtertuin binnengeslopen. 
‘Kijk eens,’ zei Kareltje, ‘de schuur staat open.’
Nou wij naar binnen natuurlijk. Maar er lag alleen een zak aardappelen. 
‘Laten we die stelen,’ stelde ik voor.

Eenmaal terug op het pleintje leek het ons wel snaaks om die aardappelen te verkopen aan de mensen van wie wij ze ontvreemd hadden. We deden ze in een teiltje en belden gniffelend aan. Een vrouw deed open. 
‘Goedendag,’ zeiden wij, ‘heeft u nog aardappelen nodig?’
‘Nee hoor,’ antwoordde de vrouw, ‘wij hebben aardappelen in de schuur.’

‘Nou,’ riep ik (en hier begon mijn misdaadcarrière reeds barsten te vertonen), ‘daar zou ik maar niet al te zeker van zijn!’
‘Sssst!’ siste Kareltje. 
U begrijpt het al, dit picareske avontuur kwam voortijdig ten einde.

De vrouw ging toch maar eens in het schuurtje kijken en kort daarop verscheen ze met onze boze ouders op het plein. 
‘Hierkomen!’ riep mijn vader. 
‘Maak je geen zorgen, ik heb ons hier in een handomdraai uitgeluld,’ fluisterde Kareltje. 
Maar al voordat hij zijn mond opendeed, wees ik hem met een beschuldigende vinger aan en piepte: ‘Het was allemaal zijn idee!’

Afijn, tot zover mijn boevenbestaan.

Kareltje is ondanks zijn aanleg nog best aardig terechtgekomen. Hij ging als beroepsmilitair naar Irak, Afghanistan en Joegoslavië, kwam daar getraumatiseerd van terug en werd de trotse eigenaar van een groentezaak. Elke maand stuurt hij mij een zak geschilde piepers.

Gedicht over een Kat

Ik zei ‘Poes’ en gaf haar wat water,
maar beging zo een knoert van een flater.
Dat beest dat werd woest,
riep: ‘U bent genderconfjoest.
Ik ben geen poes maar een kater!’

Dit gedicht is afkomstig uit mijn nieuwe bundel

Een schokkende bekentenis

Ik heb heel lang getwijfeld of ik dit moest vertellen. Ik weet dat ik, door dit de wereld in te slingeren, het risico loop voortaan gemeden te worden. Ongetwijfeld gaat me dit relaties kosten. Ongetwijfeld zal ik ontvriend, verketterd en gestigmatiseerd worden.

Maar dat moet dan maar. Ik moet hier van af. Ik moet eindelijk openheid van zaken geven. Dit afschuwelijke geheim, dat op gênante wijze aanzet tot huichelarijen, moet verteld worden.

Ik wil dat mensen weten wat dit met mij doet. Wat het met anderen doet. Tot welk isolement je veroordeeld wordt en welke tsunami van haat, hoon en onbegrip er steeds weer over je heenslaat.

JEUGD
Ik weet niet meer hoe oud ik was toen ik deze afwijking in mezelf constateerde. Een jaar of tien waarschijnlijk, de leeftijd waarop je gewoonten waarover je nooit hebt nagedacht nietsvermoedend met anderen deelt en tot de ontdekking komt dat ze niet normaal zijn. Dat ze afwijken van de norm.

Ik denk dat ik het toen ben gaan wegstoppen. Stukje bij beetje. Heel lang ben ik het zelfs voor mijzelf gaan ontkennen. Ik kan niet uitsluiten dat ik, onder groepsdruk, anderen heb uitgelachen of uitgescholden.

Maar de drang blijft. Wat diep in je zit kun je niet zomaar veranderen. Dus kwam het weer terug. En in het diepste geniep ben ik er toch weer aan gaan toegeven. Om te beginnen af en toe. Op een doordeweekse avond.

Later doe je het steeds vaker. Naarmate de hunkering toeneemt.

EXTREME DINGEN
Je gaat steeds extremere dingen doen om je geheim voor de buitenwereld te verhullen. Zo koop ik tegenwoordig de pizza in de ene winkel en de ananas in de andere. Maar dan nog zie je ze kijken. Zo van, wat ben jij met die ananas van plan? Je voelt gewoon dat ze het weten. Dat ze weten dat je die ananas thuis op de pizza gaat doen.

Jaren geleden kreeg ik een keer een anoniem briefje in de bus. Iemand in de straat klaagde. Hij of zij had de geur van pizza en ananas geroken. Die combinatie was natuurlijk een weggever. Ik schaamde me kapot. Sindsdien zorg ik dat alle ramen en gordijnen dicht zijn als ik de oven aanzet, en dat alle kieren zijn afgeplakt.

Voor de wijk bleek dat niet genoeg. Ruiten werden ingegooid, er werd door de brievenbus gepiest en ik was niet langer welkom op bijeenkomsten. Uiteindelijk ben ik verhuisd naar een andere stad. Er zat niks anders op.

Nu heb ik meer vrede met mijn aandoening. Ik ben er meer open over, zeker nu ik het Pizza Hawaii Lotgenotenforum heb ontdekt. Maar dan nog. Je voelt je bekeken. Je voelt dat je anders bent.

Afijn, dat was het. Er valt een loden last van me af. Ik hoop dat ik hier op uw begrip, ernst en mededogen kan rekenen.

Links en Rechts

Een postmoderne parabel

Een fnuikend nadeel van de gepolariseerde samenleving is de verschraling van het keuzeaanbod. Nog geen twintig jaar terug kon je kiezen tussen vijftig tinten grijs, nu moet je het doen met twee cartooneske, van elke wederkerigheid gespeende tegenpolen.

De voor de hand liggende, en recentelijk nog door de Canadees Michael Ignatieff aangedragen oplossing is die van het minste kwaad. ‘Kwaad’ vind ik een groot woord in deze verkiezingen, wat de mensen mij ook willen laten geloven, beter is het te spreken van het ‘minst irritante’.

Tevreden met die begripsbepaling doe ik onderweg naar het stembureau eerst nog even een terrasje aan.

Ik zit nog maar net van mijn metroseksuele koffie te genieten als er een Oldsmobile komt aangereden. Ik heb er geen verstand van, dus ik houd het maar op een Laurel en Hardy-auto. Het ding komt met een hels kabaal tot stilstand en een gitzwarte wolk diesel stuift het terras op. Als u in de jaren tachtig Parijs frequenteerde, dan kent u de lucht vast wel.

Op het terras zit een vrouw van een jaar of vijftig. Zelfgeboetseerde kralenketting, rood brilletje, de kaken samengeperst in pertinente verontwaardiging, de onmiskenbare tekenen van iemand die gekrenktheid tot levensdoel heeft verheven. 
‘UCHE UCHE,’ zegt ze. Ze hoest het niet, ze zegt het: ‘UCHE UCHE.’

Blijkt dat de bestuurder van de Oldsmobile een kennisje heeft gespot, aan een beluifeld tafeltje niet ver bij ons vandaan. Zonder de motor af te zetten stapt hij uit en promeneert op zijn gemakje naar hem toe. 
‘Charel kerel!’ roept hij. ‘Veur den drommel, dat ik jou hier tref!’
‘Arend-Jan!’ juicht de kennis, gehuld in krijtstrepen en knauwend op een vette sigaar. Etnisch profileren mag niet en ik wil best de mogelijkheid indachtig houden dat het hier twee onbemiddelde middenstanders betreft, maar laten we wel wezen.

Aldoor blijft de rook over het terras wasemen. 
‘UCHE UCHE,’ zegt de vrouw weer, met stemverhef dat zich lijkt te willen verzekeren van ieders aandacht. ‘JEEZUS WAT EEN STANK.’

Arend-Jan, het welvaartsbuikje onbewimpeld naar voren gestoken, wijst zijn vriend op de kachelende auto. 
‘Ik was zo’n beetje aan het boemelen,’ verklaart hij. ‘Aardig karretje, niet?’
‘Verdomd aardig!’ beaamt Charel. 
‘Een modelletje 30,’ zegt Arend-Jan. ‘Echt vintage!’

‘UCHE UCHE UCHE!’ roept de vrouw, die nu theatraal voorover klapt. ‘Rijd toch door, man. Lul de behanger! Fascist! Islamofoob!’

‘Buitengewoon aardig karretje,’ zegt Charel, die paffend bijdraagt aan de verstikkende walm. 
‘Nietwaar?’ zegt Arend-Jan. ‘Het kost wat, maar je moet toch een beetje kunnen boemelen. Zolang het nog kan tenminste. Als ze in dit land hun zin krijgen is elke stad straks autoloos.’

De vrouw met het rode brilletje ligt nu languit over de tafel, alsof ze de laatste seconden van haar leven voelt wegtikken. Ze staat half op. Een beschuldigende vinger schiet priemend in de richting van Arend-Jan, alsof ze haar belager aanwijst in de rechtszaal.
‘Hier gaat de wereld nou aan ten onder,’ briest ze. ‘Aan dit soort alfamannetjes. Aan dit soort baudetjes. Poenige proleten met te kleine piemeltjes!’

‘Buitengewoon verdomd aardig,’ zegt Charel. 
‘UCHE UCHE IK GA DOOD!’ zegt de vrouw.

Ik reken af en loop verder. En als ik even later met mijn rode potlood in het stemhokje sta, twijfelend tussen de twee karikaturale tegenstellingen, denk ik: de MINST irritante, dat is zo eenvoudig nog niet.

THE END